18
vissersvloot afzakte tot 30 zeilen in 1750 (meest kabeljauw
vangst), steeg het aantal koopvaarders tot 75 in 1720 en 97
in 1747. Dezen haalden 's winters wijn, brandewijn en stroop
uit Frankrijk, noten, kastanjes, vijgen, amandelen, citroenen
en sinaasappelen uit Spanje en Portugal, terwijl in de zomer
als van ouds zout werd aangevoerd. Uit Ierland kwamen
huiden, vlees, vet en boter, uit Engeland oesters, die hier in
5 oesterputten werden vetgemest, uit Noorwegen kreeften en
hout. Ook de Oostzee werd weer bezocht. Een 70-tal binnen
vaarders zorgden voor het vervoer van deze produkten land
inwaarts. Een taanhuis, 2 leverhuizen (waar uit de kabeljauw
lever traan werd gekookt), 4 lijnbanen, 4 brouwerijen, 3 looie
rijen, 5 boekweitmolens, 1 chocolademolen, 5 meestoven en
5 zoutketen waren in bedrijf, terwijl in 1763 in de lakenhal een
nettenbreierij gevestigd werd. Van de lakennijverheid zelf was
alleen de naam overgebleven (er werd namelijk nog trouw elk
jaar een deken benoemd). De ambachtslieden waren nu ver
deeld over 26 gilden. Er werden in en om de stad ongeveer
2000 huizen geteld en het aantal inwoners werd geschat op
10 a 11.000. Er woonden veel rijke burgers, die trotse woon
huizen bouwden aan de Oude Haven en vorstelijke buiten
verblijven in het boomrijke Schuddebeurs. Om de stad zag
men ook tal van tuinen met theekoepels, vijvers en wat er zoal
meer bijbehoorde. Het bezit van 60 a 70.000 gold voor een
middelmatig kapitaal en soms werden er miljoenen nagelaten.
Een dier kapitalisten, de ongehuwde oud-burgemeester
Pieter Mogge, afgevaardigde van Zeeland in de Staten-
Generaal, heeft 420.000 gelegateerd om in zijn dierbare
geboorteplaats een universiteit te stichten. Dit testament, ge
opend in 1756, heeft een reeks echt 18de-eeuwse vertogen
en tegenvertogen uitgelokt. De welbekende advocaat Pieter
Paulus publiceerde zelfs een omvangrijk boekwerk over deze
kwestie. In laatste instantie strandde de geprojecteerde
Zeeuwse hoogeschool op het verzet van de Leidse, die binnen
Holland en Zeeland geen mededingster duldde. Mogge, die
zoiets al had zien aankomen, had in dit geval het kapitaal
bestemd voor een weeshuis voor de kinderen van militairen
(hij schreef dit tijdens de Oostenrijkse successieoorlog!).
Maar dit docht de vroede vaderen een al te onnut doel. Zij
besloten de rente te gebruiken voor allerlei zaken van stads
belang, b.v. voor restauratie van het stadhuis.
Het is hier de plaats iets mede te delen over de regerings
vorm der stad, zoals die geregeld is door Karei V in 1515 en