22 voorwerp, dat intact gebleven was. Verschillende regenten namen de wijk naar Antwerpen. Een voorlopige regering voerde het bewind, tot commissarissen van Willem V orde op zaken kwamen stellen en alle oude regenten herstelden op zeven na Voor de derde maal was de gelegenheid voor een ingrijpende hervorming verzuimd. Het gebouw, waarin de regenten vergaderden, is weliswaar niet van zo hoge kunstwaarde als de raadhuizen van Middel burg en Vere, maar toch stellig in overeenstemming met het aanzien van Zieriksee. Het oudste stedehuis zal wel in de buurt van het oude marktplein gelegen hebben, bij de kerk en bij 's graven hof. Het tegenwoordige staat in een smalle straat en is ontstaan uit een aanbouw van het vleeshuis. Het oudste deel stamt uit de 15de eeuw. In 1554 is het vergroot en voor zien van een elegant speeltorentje met een koperen Neptunus- beeld als windwijzer (afb. 7). Toen is ook de fraaie eiken houten kap geconstrueerd (boven de huidige museumzaal). In de pruikentijd oordeelde men dit alles „bij uitneemendheid oud en ruw". De rente van het legaat-Mogge werd in 1775 1779 besteed om de kruisvensters door kleine ramen en de moer- en kinderbalken door gestucadoorde plafonds te ver vangen. Er zijn, vooral in de raadzaal, ongetwijfeld smaakvolle rococo-effecten verkregen, die ons echter niet geheel verzoenen kunnen met het verlies van de „ruwe" schoonheid der 16de eeuw, die hier en daar nog om de hoek komt gluren. In het stadhuis hielden natuurlijk ook de schepenen, die de rechtspraak uitoefenden, zitting. De hoge vierschaar voor Zeeland Beoosten Schelde werd echter gespannen in het gravensteen. Daarvóór, op een schavot, vonden de terecht stellingen plaats. Intussen waren na 1750 koopvaardij en visserij langzaam maar zeker achteruitgegaan. Weer raakten vele huizen leeg. In 1781 kaapten de Engelsen enige schepen weg. In 1796 telde de stad nog maar 6086 zielen. Veel was er dus niet meer te vernielen in de Franse tijd. Aanvankelijk voeren nog 11 koopvaarders onder neutrale vlag en waagden enkele vissersschepen zich buitengaats, maar op den duur verliep alles en kwamen de Engelsen tot op de Oosterschelde binnenvaarders overvallen. De inkwartiering van Franse troepen legde zware lasten op de burgerij en verduisterde de herinnering aan de hoopvolle februaridagen van 1795, toen oud en jong juichend om de vrijheidsbomen hadden gehuppeld in de „vrolijkste en aandoenlijkste dans. die misschien immer in onze veste plaats had" (De Kanter).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 44