23
Lodewijk Napoleon werd echter in mei 1809 met gejubel be
groet. Drie maanden later volgde een kortstondige Engelse
bezetting, die ijverig vee en water requireerde voor de vloot
en voor het leger op Walcheren.
Vermeldenswaard is een storm in de nacht van 14 op 15
januari 1808, die het zeewater zo hoog opzweepte, dat een
deel van de stad onderliep, hetgeen nog nooit was voorge
komen. De schade bedroeg 30.000. Men vond hierin aan
leiding voor de huizen en straten aan de havenkant vloed
planken voor te schrijven, die in de loop der jaren nog enige
malen moesten worden verhoogd in verband met het langzaam
wegzinken van onze vaderlandse bodem. Een ware ramp voor
de plaatselijke geschiedschrijving was de opruiming van een
groot deel van het oud-archief door maire N. de Kater in
februari 1811. De berg scheurpapier, waaronder de middel
eeuwse stadsrekeningen, bracht nog bijna 600 francs op,
waarvoor het „Bulletin des lois" werd aangeschaft.
Tijdens de inlijving liet generaal Ducos de wallen verhogen
en versterken en batterijen aanleggen. Krijgsgeweld heeft er
echter niet meer plaats gehad, ook niet bij de aftocht der
Fransen in december 1813, toen de burgerij „bedaard en vol
vertrouwen op de Goddelijke Voorzienigheid" de verlossing
door de Engelsen afwachtte.
Al spoedig trachtte men de oude welvaartsbronnen weer
aan te boren. In 1815 werden de havenwerken hersteld, zodat
de stad „als het ware opnieuw uit den afgrond, waarin zij
gedompeld was, te voorschijn kwam" (Groeneyk). Een achttal
schepen voer uit naar Portugal, Spanje, Engeland en Rusland.
Voor de visvangst waren echter nog maar twee onbruikbare
vaartuigen overgebleven. Daarom werd in 1818 de „Nieuwe
Visscherij" opgericht, die 16 schepen zou uitrusten. Particulieren
schreven in voor 98.000 en het legaat-Mogge paste 102.000
bij. Er moesten vissers uit Holland worden gehaald, die in het
oudinanhuis onderdak kwamen. Elf boten raakten klaar. In
1820 werden bovendien nog 3 schepen voor de haringvangst
uitgezonden. Zodoende was er toch nog meer bedrijvigheid in
de stad dan heden ten dage. Er werkten nog 2 brouwerijen.
2 looierijen, 4 meestoven, 2 touwslagerijen, een zeepziederij,
een zoutkeet, een bezemmakerij, een traankokerij en 9 grut-,
zaag-, olie- en korenmolens. Ondanks subsidies wilde het met
de visserij echter niet vlotten. In 1836 verging het laatste schip
op de IJslandse kust.
Terzelfdertijd werden nieuwe uitzichten geopend door de
Nederlandsche Handel Maatschappij, die zich immers bij voor-