VI
Werken genoemd en direct aan de vorige reeks aansluitend.
Slechts twee volumina zagen, en dan nog met een lacune
I liep over 18361839, II over 1845 bij laatstgenoemde
drukkers het licht.
Wel steekt de eerste helft der 19e eeuw t.a.v. de publicis
tische activiteit bij de eerste dertig jaren ongunstig af. Niet
geheel verwonderlijk overigens, want al bleef het uiterlijke
aanzien behouden, ,,een inwendige kwijning had het Genoot
schap aangetast"1). Omstreeks het midden der eeuw echter
schijnt de crisis overwonnen. Merkwaardigerwijs valt omstreeks
deze tijd een verandering in het karakter van het Genootschap
te constateren, een wijziging, die zich eigenlijk al bij de her
denking van het halve-eeuwfeest in 1818 begon aan te kondi
gen. De toenmalige voorzitter, mr. Lambrechtsen van Ritthem,
zag het zo juist bij de oprichting van het Genootschap waren
er geen andere geleerde genootschappen dan de Hollandsche
Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem en de Maat
schappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, maar na de
oprichting van een aantal verenigingen „werden vanzelf de
grenzen onzer nasporingen beperkt en de aandacht veelal
bepaald op de onderwerpen, waarin of het provinciaal belang
was betrokken of tot welker navorsching een of ander toeval
of ontdekking aanleiding gegeven had"2). De vervanging van
algemene verhandelingen, hoogtepunten in de jaren tussen
1769 en 1792, door meer specifiek Zeeuwse, werd door hem
voorzien. En wanneer men de inhoudsopgaven der drie boven
genoemde reeksen ontleedt, vindt men deze prognose beves
tigd. Van de 197 bijdragen in de Verhandelingen, geleverd
door 120 auteurs, hadden 25, of betrekking op Zeeland.
172 waren van algemene aard (medische wetenschappen
61, wis- en natuurkunde 54 (dus samen ruim 60 theologie
14, geschiedenis 11, sociale en actuele onderwerpen („ver
betering der scholen", begraven in de kerken) 14, rechts-
1Zie Gedenkboek, uitgegeven ter gelegenheid van het anderhalve-
eeuwfeest van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1919) p. 7.
2) A.w. p. 15.