24 keur kleine ondernemingen en stervende stadjes aantrok om er nieuw leven in te blazen. In verwachting van goed betaalde reizen zette Coinelis Smit Alblasserdam)die reeds tal van werven gesticht had, in Zieriksee een Oostinjevaarder op stapel, die al op de eerste thuisreis strandde. Een tweede werf volgde. Van 1840 tot 1857 zijn hier alzo 26 zeeschepen ge bouwd, zodat er in laatstgenoemd jaar 16 thuis hoorden. Een fabriek van pak-, zak- en behangsellinnen en koffiezakken ging spoedig ten gronde, doordat de produkten zelfs voor de N.H.M. te slecht bleken. Iets meer succes had een katoen weverij, opgericht door de gebr. G en H. Salomonson te Almelo. Zieriksee mocht jaarlijks voor 150.000 calicots leve ren, die de N.H.M. in de Oost aan de man probeerde te brengen. In 1839 waren al een 80-tal weefgetouwen in gebruik. Hoe de Handel Maatschappij weldra door het intrekken van de regeringssteun al dergelijke kunstmatig in het leven ge roepen bedrijven weer in de steek moest laten, behoeft hier niet te worden beschreven. De calicotweverij verdween in 1868 en de laatste hier uitgeruste koopvaarder werd in 1874 verkocht. Een soort naspel van de beroeringen in vroeger eeuwen vond plaats in februari 1845. Een buitengewoon strenge winter had een dusdanige werkloosheid veroorzaakt, dat het niet mogelijk bleek alle nood te lenigen. Tot overmaat van ramp werd de belastinginvordering verscherpt en begon men zelfs inboedeltjes wegens belastingschuld publiek te verkopen. Op een dergelijke veiling kocht een deurwaarder een klok, waarin zich later geen uurwerk bleek te bevinden. Des avonds vorm den zich grote volksoplopen voor zijn deur. Men zong een spotlied en gooide de ruiten in, ook bij een wethouder en bij enkele andere burgers. Door het oproepen van de schutterij en de vorming van een burgerwacht werd de rust hersteld, zodat een detachement van 122 soldaten, dat de gouverneur van Zeeland uit Vlissingen meende te moeten zenden, niet be hoefde in te grijpen. Zo eindigde met een sisser het oproer van de „klokke zonder werk" in ,,die stad des jammers waar buitendien toch reeds armoede, verdrukking en tweedragt wonen en waar een groot deel der zoo arme klasse in den winter hoegenaamd niets verdient"1). Als na 1850 een gulden tijd aanbreekt voor de Nederlandse 1) Vlissingsche Courant 26 febr. 1845. De hele geschiedenis is te vinden in de publicatie van A. J. C. Rüter, Rapporten van de Gouverneurs in de provinciën 18401849, dl. 3, Werken Hist. Genootschap 3e serie, no. 78, blz. 271—310.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 50