39 toen van een hooftijsen, en vooral in Zuid-Beveland van een kopstik of hooftstukken (letterlijk hoofdstel). Aan deze be namingen herinnert dus de tegenwoordige naam. Het huidige Zuidbevelandse oorijzer bestaat nog altijd uit een zeer smalle halfhoepelvormige beugel die, anders dan bij die van de krullen, in omgekeerde stand wordt opgezet. Deze beugel is voorzien van twee benen, die aan de slaap uitmonden, en daar voorzien zijn van een grote vierkante gouden plaat, die min of meer haaks is aangebracht. Wanneer men alleen deze platen bedoelt dan spreekt men eveneens van stukken- Wij zullen derhalve ter wille van de duidelijkheid in het vervolg blijven spreken van oorijzer wanneer het geheel, en van stuk ken wanneer alleen de gouden platen bedoeld worden. Aan de voorzijde zijn de stukken onversierd en geheel glad, maar aan de achterzijde, die door de grote muts aan het gezicht wordt onttrokken, zijn deze merkwaardig genoeg wel versierd en is een gravering van bloemen en lijnen aangebracht. Voor velen ligt ook hierin een raadsel, waarvan men de oplossing graag op rekening van de ijdelheid der vrouwen stelt die uit pronk zucht een gladde voorkant verlangden teneinde een zo groot mogelijk weerkaatsing der zonnestralen en daarmede de groot ste schittering te bereiken. De verklaring voor die onversierde voorzijde is echter geheel anders en laat zich uit de stukken zelf aflezen. De stukken van het oude oorijzer waren nl. even wijdig aan het been bevestigd, zodat de onversierde kant naar de wang en de versierde buitenwaarts was gericht. Toen de mode veranderde maakten de stukken een hoek van 90 graden en kwam de gladde kant naar voren. Ook het deel van het been, waaraan ieder der stukken bevestigd was, draaide mee en nog altijd loopt dit in de vorm van een gouden balkje horizontaal over het midden van de stukken. Het doet daar eigenlijk enigszins storend aan en men vraagt zich af waarom men het niet langs de achterkant heeft laten lopen, waardoor de gladde voorkant aan effect zou hebben gewonnen. Derge lijke vragen plegen zich bij het onderzoek op het gebied van costuums vaker voor te doen en voor het beantwoorden daar van dient men naar praktische overwegingen te zoeken. Ook in dit geval liggen deze hieraan ten grondslag en de aan dachtige beschouwer zal kunnen constateren, dat het balkje op het eind voorzien is van een gaatje. Vele vrouwen kennen hiervan de reden niet, en toch is het nog maar een driekwart eeuw geleden dat men aan de stukken gouden versierselen droeg, die men met een haakje in het gaatje hing, waardoor het balkje zijn plaats op de voorzijde van de stukken aan

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 69