44 naar voren totdat het aan de eisen van de groei niet meer kon voldoen en de pluumkant werd ingevoerd om de groei voort te zetten, waarvan de tegenwoordige omvang het resultaat is. Het zijn geweldige kanten huiven geworden waarvan het voorgezicht schelpvormig is en de onderkant achterwaarts ge bogen en op de schouders rust. Zij worden met stijfsel opge maakt en met behulp van een karkas, welke waaiervormig in de binnenzijde van de muts is genaaid, in de vorm gehouden. Aan de achterzijde van de muts laat zij een driehoek zien met benedenwaarts gerichte punt. Deze wordt gevormd door de achtermuts en heet kuve. Nadat de muts gesteven en gestreken is worden in de achtermuts van beide kanten uit met de vingers lengteplooien gelegd, terwijl in het midden een ongeplooide baan vrijblijft. Deze ongeplooide baan wordt op bijzondere wijze gecamoufleerd door een reepje feston, dat door de beide groepen plooien wordt ingesloten. Men noemt dit de naed en vroeger werd hieronder blauw papier aangebracht om het patroon van het feston sprekender te maken. In die tijd was de karkas blauw, terwijl zij tegenwoordig uitsluitend wit is. De driehoekige kuve wordt gevormd doordat men, ongeveer op het midden van de lengte, het bovenste deel van de achter muts op kunstige wijze naar binnen vouwt en de kuve verder met spelden vastmaakt daardoor wordt de reep vierkant getrokken, waardoor deze zich altijd als een smalle rechthoek boven de kuve vertoont. Van de kuve uit welft het overige deel van de muts zich gelijkmatig zijwaarts en naar voren. Met behulp van spelden en zonder lint onder de kin wordt de bovenmuts aan de ondermuts bevestigd. Gouden mutsspelden. De sierspelden, die men in de tupmuts draagt, zijn in de loop der tijden van velerlei uitvoering geweest. Tegenwoordig be staan ze uit een paar gouden spelden met ronde cantille gouden knoppen, die een diameter hebben van c. 1.5 cm. (zie afb. 12). De bovenzijde is enigszins plat en afgedekt met een opstaand kroontje, waartussen een geponst rond plaatje is aangebracht, omgeven door een krans van pareltjes. Soms ontbreekt het plaatje en bevindt zich op die plaats een foeliesteentje, gevat in een gouden kastje, cabuchon genaamd. Deze foeliesteentjes zijn geslepen glaasjes, die op een laagje zilver (foelie) zijn gezet teneinde de schittering te vergroten. Behalve deze kan men ook vaak een oudere uitvoering zien dragen van dezelfde vorm, maar deze spelden zijn iets kleiner en niet voorzien van parels of foeliesteen. Deze vormen waren 70 jaar geleden reeds

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 74