45 in de mode. Beide soorten noemt men kroonspelden. Daarente gen werden de spelden, waarvan de knop alleen gevormd wordt door een grote barokparel, gedekt door een gouden kroontje, paeretspellen genoemd. Meestal beperkt men zich tot het dragen van één paar spelden al zijn er ook nog wel vrouwen, die twee paar dragen één paar kroon- en één paar parel- spelden. Al deze vormen draagt men direct achter de stukken van het oorijzer in de tupmuts zodanig, dat zij naar voren een schuine stand hebben en de ruimte tussen de stukken van het oorijzer en het gelaat precies opvullen. Aan het eind van de vorige eeuw waren grote bal- of bolspelden in de mode, waarvan de knop gevormd werd door een grote gladde gouden bal zonder enige verdere versiering (zie afb- 12 en 3). Echt gouden balspel den komen slechts sporadisch voor daar ze alleen door de meest- gegoeden werden gedragen de overigen namen hun toevlucht tot koperen spelden, die men jaarlijks opnieuw liet vergulden en die hetzelfde effect gaven. Soms waren de naalden dezer spelden van goud, doch de bal van koper. Balspelden be hoorden toen bij elk costuum, en zonder deze was men niet gekleed. Zij werden zowel naar achteren als naar boven iets verder op het hoofd gedragen, zodat daarvóór nog een paar ouderwetse kroonspelden of kleine gefacetteerde gouden spel den ter grootte van een knikker konden worden ingestoken. Toen de rijke open gewerkte stukken in de mode kwamen, lag het voor de hand, dat men de uitvoering der spelden hier bij aanpaste. Men ging toen eivormige gouden kroonspelden dragen, die de grootte hadden van een klein kippenei. Ze zijn van bijzondere schoonheid, samengesteld uit los van elkaar staande bogen, die elkaar alleen aan de top en aan de basis ontmoeten. Iedere boog is geheel opengewerkt cantille, bezet met spinnetjes, die tot het midden oplopend en daarna weder aflopend van grootte zijn. Ook in de bovenmuts worden sierspelden gedragen, al vindt dit steeds minder toepassing. Deze bevinden zich aan de achterzijde van de muts op de zijkant. Omstreeks 1850 waren dit kleine gaffelvormige platte spelden van cantille met in het midden een barokparel (zie afb. 13). Deze zijn nu geheel uit de mode, maar er is een nieuwe vorm voor in de plaats gekomen, die een platte kop vertoont van min of meer ronde vorm, in het midden voorzien van een rond stuk parelmoer met een kroontje van parels erboven. Gewoonlijk heetten ze parelspelden, hoewel ook de naam waaierspelden wel wordt gehoord. Zij geraken hoe langer hoe meer in onbruik meestal steekt men op deze plaats gewone spelden

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 75