49 waren aangebracht. In de eerste helft der vorige eeuw gingen zij langzamerhand uit de mode en verscheen de kaphoed (afb- 1, midden). Deze was eveneens een strohoed, maar cylinder- vormig, terwijl op de achterkant een van stolpplooien voorzien gekleurd lint was bevestigd. Omstreeks 880 ging dit lint weer uit de mode en droeg men de kaphoed zonder lint. Deze hoed is geheel anders van uitvoering dan de Walcherse kaphoed en versierd met glazen kraaltjes, welke in slingers en rozetten zijn aangebracht op een ondergrond van ornamenten, welke zijn vervaardigd van gebleekt paardenhaar, terwijl de voering van blauwe zijde is. Behalve deze is er nog een andere uit voering bekend, welke niet met kraaltjes was opgemaakt, doch bij deze waren omtrek en bol van de hoed met strobloemen en andere motieven versierd. Deze uitvoering schijnt echter minder algemeen te zijn geweest. Tenslotte gingen op het eind der vorige eeuw ook de kaphoeden uit de mode, waarmede dit hoofddeksel voor goed uit de Zuidbevelandse dracht ver dween, waardoor de muts de gelegenheid kreeg in omvang toe te nemen. Mankels of mantels. Dit kledingstuk kwam in de 18e eeuw algemeen voor en werd naar de stof of naar het patroon vermeld als stoffe mantel, straemijntjes mantel, zwarte, bruyne oogjes, groene krippe, zwarte krippe mantel etc. Zij bleven tot in de eerste helft van de vorige eeuw in de mode en waren toen gebloemd en zeer kleurig. Op borst en rug waren zij rond uitgesneden en van voren werden zij met een veter dicht geregen, terwijl de mantel tot over de heup viel. Daarbij had het halflange mouwen, die onder de elleboog met een gouden of zilveren knoop werden gesloten. Toen begon echter het kleurige ele ment te verdwijnen en de mantel werd korter, zodat zij nau welijks tot de heup reikte. Ook de mouwen ondergingen dit lot, terwijl de mantel, die men toen mankei noemde, steeds dieper werd uitgesneden. Zij waren vervaardigd van bruin, maar vaker van zwart satijn, en de korte mouw was afgezet met een brede strook bandfluweel, dat eveneens langs de gehele omtrek van de uitsnijding van de mankei was aange bracht. Tevoren had deze garnering ook reeds bij de oude mantel toepassing gevonden, maar toen was de band niet zo breed en soms nog van gebloemd fluweel. Deze laatste uit voering werd tot ongeveer 1900 op zon- en feestdagen ge dragen en werd met haken en ogen gesloten.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1956 | | pagina 79