52
uitkwam. Men mene echter niet dat deze modes zonder slag
of stoot werden ingevoerd, want niets is minder waar. Men
wachtte zich er wel voor om een nieuwe mode, al betrof het
maar een strook gele tule aan de doek, direct naar de kerk te
dragen, maar ging er eerst eens een fietstocht in maken of
een bezoek afleggen. Op deze wijze werd zij aan de kritiek
getoetst en de tijd openbaarde het resultaat. Was dit gunstig,
dan vond het weldra navolging en waren er verder geen belet
selen. Viel het echter niet in de smaak, dan zorgde de achter
klap wel dat de oorspronkelijke draagster te weten kwam hoe
het dorp er over dacht, en zo stierf de mode haar eigen dood.
Droeg men in de vorige eeuw nog doek en beuk van ver
schillend patroon, thans komt dit bij het geklede costuum en
het gewone uitgaanscostuum niet meer voor en zijn doek en
beuk van dezelfde, meestal dikke wollen stof van lichtgrijze
kleur. Voor bijzondere gelegenheden echter worden voor de
vervaardiging van doek en beuk fijne cocktailstoffen toegepast.
Hoewel het strakke karakter van de beuk zeker sieraden
zou verdragen en deze er vroeger ook zijn geweest, worden
zij thans niet meer gedragen. Een halve eeuw geleden kwamen
zij echter nog wel voor en droeg men hoog op de beuk een
prachtige cantille broche van goud met afhangende kettinkjes
en daaronder een zelfde broche, welke echter kleiner was.
Men noemde deze sieraden zeugen naar de ovale vorm van
de zeuge of keldermot. In plaats van twee exemplaren onder
elkaar droeg men er ook wel een op de kruising van de doek,
of in het midden van de beuk, in het laatste geval soms nog
geflankeerd door twee omgekeerd druppelvormige gouden
spelden van cantille (afb. 3), die in schuine stand waren
opgestoken.
Rokken of keuzen.
Deze werden vroeger in groter aantal gedragen dan tegen
woordig, en onder de oude komt die van rood baai veelvuldig
voor. Men droeg echter ook rood- of paars-gestreepte, terwijl
de mooiste rokken van blauw, rood en bruin damast waren
met zeer grote bloemen. Deze werden als bovenrok gedragen
evenals de rood- en groen-gestreepte rokken van grein. Men
droeg ze op kunstmatig verbrede heupen. In het midden der
vorige eeuw verdwenen de damaste rokken de greine hield
nog een kwarteeuw langer stand. Daarna ging het zwart in
de kleding overheersen en droeg men bij de zwarte of bruine
mankei ook een zwarte bovenrok van effen of gebloemd
kamgaren, terwijl een witte rok, of een wollen rok met een