53
geborduurde rand. het randkeus. en een zwarte rok van moiré
als onderrok dienst deden. Het moirékeus en het randkeus,
welke omstreeks 1910 tot het zondagse costuum behoorden,
zijn intussen weder uit de mode gegaan. De rokken hebben
nog altijd dezelfde oude vorm en bestaan uit een rechthoekige
lap, waarvan de korte zijden aan elkaar zijn genaaid, en één
der lange zijden met plooien aan een tailleband is genaaid,
terwijl zij opzij met een haak en oog worden gesloten.
Schorten. i
Dat bij een dermate kleurig costuum in de 18e eeuw ook
gekleurde schorten werden gedragen laat zich begrijpen, en
zij bleven ook gedurende de tweede helft van de 19e in de
mode, om tenslotte als effen bruine schort plaats te maken
voor een van zwarte fijne wol voor 's zondags en een van
lichtgrijs katoen voor door de week. Beide worden gerimpeld
aan een brede band genaaid welke een weinig boven de gordel
met spelden om het lichaam wordt vastgestoken. Daarbij
wordt de zwarte meer gerimpeld (geplooid) dan de grijze.
De huidige dofzwarte schort, die ongeveer 60 jaar geleden
in de mode kwam, werd voorafgegaan door een schort van
glimmend zwart satijn (afb. 3)- Vóór die tijd droeg men ge
kleurde schorten van effen of gestreepte en gebloemde zijde.
Deze waren niet voorzien van een band maar werden aan een
lint genaaid of aan een gekleurd lint, het zgn. schortesnoer,
geschoven, waarbij de ruimte om het lichaam werd verdeeld.
De zijkanten van de schort waren met een gekleurd lint belegd
en werden met een grote zilveren haak, het schorteslot, bij
elkaar gehouden (zie afb. 10). In de 18e eeuw was de schort
aan de voorzijde met een zilveren of gouden sieraad, de steek-
haak, aan de punten van het sticklieff bevestigd. Tegenwoordig
zijn de zijkanten van de schort, anders dan in de Walcherse
dracht, onversierd, terwijl het schorteslot ook uit de mode is.
De schorten van zijde of sits behoorden tot het beste costuum.
Behalve deze worden ruige en taerlinge schorten vermeld en
voor de werkdraoht bruine of blauwe boesele schorten.
De winterdracht.
Het oudste hiertoe behorende kledingstuk is de faalje, een
rechthoekige dubbelgevouwen lap laken of serge met één plooi,
die men over de schouders sloeg en die het gehele bovenlijf be
dekte, Op de borst werd de faalje met twee gouden of zilveren
haken gesloten en op de slippen was borduurwerk aangebracht.