55
Wanneer men naar de markt ging en ook bij gelegenheden
droeg men op de schort een zilveren beugel met een groen- of
roodfluwelen tas, afgezet met drie evenwijdige stroken goud
galon, en bovendien een schaar en een naaldenkoker aan lange
zilveren kettingen. Het geheel werd met een zilveren haak aan
een lederen riem, die weder van een zilveren sluiting was
voorzien, om het lichaam bevestigd. Op gelijke wijze werd met
een afzonderlijke haak aan deze riem een zilveren bestek ge
dragen, bestaande uit een mes en een vork met gedreven
heften, gevat in een chagrijnlederen schede, de zgn. ,,punt-
schee", welke rijk met zilver was gemonteerd (zie afb. 11De
verklaring hiervan is dat men zich vroeger van eigen mes en
vork bediende wanneer men buitenshuis de maaltijd gebruikte-
Niet elk lid van het gezin, maar alleen de ouders gebruikten
een mes of vork. Ging men nu ergens te gast, dan was het ge
woonte dat men zijn eigen bestek meebracht. In de tweede
helft der vorige eeuw werden deze voorwerpen niet meer óp
de schort gedragen, maar er onder, en werd de beugeltas met
toebehoren door middel van de haken aan de tailleband van de
rok gehangen omdat het riem uit de mode was geraakt. Allengs
verdween echter ook de schede en vervolgens de schaar en
naaldenkoker, terwijl de beugeltas tenslotte als handtas dienst
ging doen, welke plaats zij thans heeft moeten afstaan aan de
tas uit de burgerdracht. In de zak of in de beugeltas droeg men
lodderijn- en snuifdozen, en omstreeks het begin onzer eeuw
pepermuntdoosjes van zilver en Eau-de-Cologneflacons van
geslepen kristal of glas en met goud of zilver gemonteerd.
Al deze gebruiksvoorwerpen komen in grote verscheidenheid
van vorm en uitvoering voor.
Aan alle vingers van iedere hand droeg men brede gewerkte
of effen gouden ringen, onder welke de trouwring, die van
initialen was voorzien. Aan de wijsvingers droeg men meestal
smalle burgerringen. Zo was het althans omstreeks 1870, maar
in de 18e eeuw droeg men een geringer aantal, gewoonlijk
een of twee.
Het spreekt vanzelf dat ook het horloge zijn weg in deze
dracht gevonden heeft, al is het dan bij het mannencostuum
veel eerder verschenen dan bij het vrouwencostuum, waar het
eigenlijk eerst in de 20e eeuw volledig ingang heeft gevonden.
Men draagt het evenals destijds in de damesmode aan een
zilveren ketting of een zwart koordje om de hals, terwijl het
gouden horloge tussen de band van de schort wordt gestopt.
Aan het zwarte koordje bevindt zich op borsthoogte meestal
een gouden schuifje. Het wordt echter steeds minder op deze