12
over een geschil, waarin hertog Filips 7 maart 1452 een
Salomons-oordeel gaf toen hij besliste, dat die van Kapelle
hun lakens op de wekelijkse marktdag mochten verkopen de
stad had dat tot de jaarmarkt willen beperken doch bij niet
minder dan vijf ellen tegelijk en in een bepaald aangewezen
huis. waar een uithangbord kenbaar zou maken, dat hier lakens
van Kapelle te koop werden geboden. Terwijl de tegenzet der
landelijke draperie, voortaan bezegelde lakens te maken, haar
verval niet heeft tegengehouden, ontkomt men toch niet aan
de gedachte, dat ook de Goese lakennijverheid in haar opgang
is blijven steken. Wel worden beide gilden ook later nog ge
noemd, wel komen in de poorterlijsten 1naast wevers en
droogscheerders ook vollers en ververs 2voor en wordt in
het begin der 16e eeuw in de marktordonnantie over de plaats
der lakensnijders gesproken, doch van veel betekenis schijnt
de draperie er toch niet meer te zijn geweest. Aan pogingen
haar nieuw leven in te blazen heeft het evenwel niet ontbroken.
Het Voorgebodenboek vermeldt in het begin der 16e eeuw
de namen van 9 drapeniers uit Kaprike in Vlaanderen, die
beloofd hebben te Goes te komen wonen, „onderhoudende de
ordonnantie van de draperye van Caprike" gedurende zeven
jaar, tegen vergoeding van 12 pond gr., te verbeuren als zij
voordien vertrokken, maar wat hiervan is geworden weten wij
niet. In 1578 is sprake van het ontbieden van een drapenier
uit Brabant, in 1675 werden wolwevers uit Zieriksee aangelokt
door toezegging van huishuur voor zeven jaar en beschikbaar
stelling van arme kinderen, die om niet bij hen zouden werken,
maar ook deze poging ging spoedig te niet. Nadat in 1638
eennieuwe ordonnantie was vastgesteld en de droogscheerders
er inmiddels in waren opgenomen, werden tenslotte in 1771
ook de hoedenmakers tot het gilde der wevers toegelaten. Van
het draperiegilde was aldus nog maar een schim over. Aan de
eens zoveel belovende Goese lakennijverheid was een einde
gekomen.
Ook aangaande de zoutnering, die vooral in de 16e eeuw
te Goes betekenis zou krijgen klaagde niet de regering na
de grote brand van 1554 dat de stad „meestendeel" hierop
stond vernemen wij in de Bourgondische tijd de eerste
1Deze vermelden ook borduurwerkers en bontwerkers.
2) In 1471 werd voor een „ververie", die lozing had op de gracht
naast het Schuttershof doch waartegen klachten waren gerezen wegens
de veroorzaakte stank, een ,,een conduyt onder die aerde" toegestaan,
lopend onder dat hof naar de stadsvest; in 1500 vermelden de poorter-
lijsten een verver, doch verder staan ons hierover geen gegevens ten dienste.