2
goede steden" gerekend. In 1433 aan Jacoba van Beieren
toebedeeld, keerde de stad bij haar dood in 1436 in de boezem
der grafelijkheid terug. Het stadsbestuur bestond uit 15 (later
9) schepenen, waarvan twee de titel van burgemeester voer
den zij waren zowel met het stadsbestuur als met de recht
spraak belast en hadden tevens het beheer over het dijkwezen.
In enkele stukken worden ook raden genoemd Ermerins ziet
daarin de ..hoofden der neeringen of gilden", die in 1439 de
bevoegdheid kregen vier goede mannen te kiezen, die als
rentmeesters of thesauriers zouden fungeren op het einde
der 16e eeuw echter was er slechts één tresorier. In 1473 werd
het college van weesmeesters ingesteld, dat onder oppertoe
zicht van de magistraat de goederen der wezen beheerde.
Omtrent de bouw van het stadhuis is niets bekend wij weten
slechts dat het in 1450 door een grote brand werd geteisterd,
waardoor vernieuwing of herbouw nodig werd. In de eerste
helft der 16e eeuw werd er een „stercke, viercantige toren met
twee welfsels" tegenaan gebouwd, bestemd voor gevangen
toren het gebouw had ook, op de verdieping, een lakenhal,
en beneden een „nederhalle", bestemd voor de vleeshouwers.
De verwikkelingen, die zich in de 15e eeuw voordeden,
lieten ook Reimerswaal niet onberoerd zo in 1423 en vooral
in 1454, toen de burgers baljuw en schepenen poogden te ver
drijven doch bijzonderheden daarover zijn niet bekend.
De „geestelijke" betekenis der stad blijkt wel het meest uit
het feit, dat zij het hoofd was van het kerkelijk rechtsgebied
over Zuid-Beveland. In 1355 bepaalde de Beierse hertog, wien
zij zoveel heeft te danken, dat de provisor en deken van dat
eiland zijn zetel en zijn forum te Reimerswaal moest hebben
in 1449 bevestigde de bisschop van Utrecht dit door de be
paling, dat de geestelijke jurisdictie over Zuid-Beveland na
oude gewoonte ten eeuwigen dage gehanteerd zou worden
binnen deze stad. De oorsprong van de aan de H.H. Petrus
en Paulus gewijde kerk, door de gilden rijk met kapellen en
altaren versierd, is onbekend de bekende plattegrond van
Jacob van Deventer (afb. 1) geeft hiervan een, overigens
weinig duidelijk, beeld. Ermerins, die in 1776 de fundamenten
in de slikken bezocht, geeft als maten op 85 voet lengte, 42
voet breedte binnenwerks, hetgeen bij gebruik van Blooise
maat neerkomt op resp. 25, 58 en 12.64 m. In 1431 werd zij
verheven tot een kapittelkerk, doch volledig kwam dit kapittel
toch niet tot stand althans later wordt gesproken van de
pastoor en de choorofficianten hun aantal beliep 22 niet
van deken en kanunniken. Ten aanzien van deze chooroffi-