9
zeeke vermelden, geven aanwijzingen, dat deze waterloop nabij
Wissekerke lag, dus op of bij de oudste Walcherse parochie
grens op Noord-Beveland36).
4. Een nog niet gebruikte 8e-eeuwse bron
voor de geschiedenis van Walcheren
De tekst, die nu tot slot aan de orde komt, is, zoals gezegd,
nog niet eerder in verband gebracht met de geschiedenis van
Walcheren. Het is dezelfde 8e-eeuwse tekst, waaruit wij
zoeven reeds twee waternamen hebben gelicht. Hij is ten
onzent weliswaar reeds lang bekend, maar het voorwerp van
de schenking, die er in genoemd wordt, is tot nu toe op
Schouwen gezocht. De tekst berust in het Beierse staatarchief
te München, en Obreen, de laatste uitgever, heeft de inhoud
ervan als volgt samengevat Godebertus geeft aan de abdij
Lauresham (Lorsch) bij Worms goederen op Schouwen37).
De tekst zelf deelt mee, dat een zekere Godebert in het
achtste jaar van Karei de Grote aan de abdij van Lorsch hori
gen schonk in lacu villa Maudaco (of in Audaco) inter Scald
et Sunnonmeri et Gusaha, In de Scald zien de uitgevers de
Oosterschelde, in de Sunnonmeri de vm. stroom, die de ooste
lijke orens van Schouwen vormde. Vandaar de localisatie van
het onbekende (m)audaco op Schouwen.
Zoëven zagen wij evenwel, dat ook Zuid-Beveland een
Zunnemare gekend heeft, en dat een Goezeeke voorkwam op
Noord-Beveland. Daarom kunnen wij hier van voren af aan
beginnen.
Gelukkig heeft intussen de Duitse uitgever van deze tekst,
Glöckner, hem in verband gebracht met een andere oude tekst
uit het archief van de abdij van Lorsch. Deze andere tekst
slaat nl. op dezelfde schenking van Godebert. Hoewel hier en
daar meer beknopt, maakt deze tweede tekst een meer exacte
indruk dan de reeds bekende. Hij bericht, dat Godebert voor
het zieleheil van zijn vrouw en hemzelf op de 16e augustus 776
(dus in het achtste jaar van Karei de Grote) aan de abdij
36) De Goezeeke wordt twee maal genoemd in De rekeningen der
grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche huis, uitg. H. G.
Hamaker, I, Utrecht 1879. blz. 225226, als een waterloop ten noorden
waarvan een zekere Willem Lielenzoon in 1330 een door de graaf gecon-
fisceerd goed bezat. Latere grafelijkheidsrekeningen geven aan, dat het
verbeurde bezit van Willem en van de andere Lielenzonen geheel te
Wissekerke lag (ibidem, blz. 229, 446, 475, 478).
37) Oorkondenboek, blz. 45, nr. 9.