16
is het toch sterk verminderd doordat jonge vrouwen het
de rug hebben toegekeerd en zelfs ouderen niet vrij zijn van
dezelfde neiging. Wanneer wij daarbij de normale verminde
ring als gevolg van sterfgevallen voegen, dan is het onafwend
bare gevolg dat dit costuum binnen afzienbare tijd tot het
verleden zal behoren. Daarmede zal dan ook deze rijke dracht,
die kan bogen op een eeuwenoude traditie en eeuwenoude
onderdelen, aan de moderne tijd zijn opgeofferd. De Zeeuwse
klederdrachten zullen dan nog een stijlvol costuum armer zijn
geworden. Voor dit verlies zal in de burgerdracht geen ver
goeding worden gevonden, aangezien stijl als gevolg van
jarenlange cultuur en traditie verworven wordt en de moderne
tijd met de snel wisselende burgermodes, die haastig geld
moeten opbrengen om zo vlug mogelijk weder plaats te maken
voor nieuwe, zonder zich met de draagsters vertrouwd te
hebben kunnen maken, hiervoor geen tijd schijnt te bieden.
Wat nu het costuum zelf betreft moeten wij er de nadruk
op leggen dat wij in onze vorige bijdrage hebben gewezen op
een gemeenschappelijke oorsprong der drachten, gelegen in
het burgercostuum van de 17e en 18e eeuw. Een oorsprong,
die niet voor alle drachten precies gelijk behoeft te zijn ge
weest, omdat de kledij op het platteland niet tegelijkertijd en
niet overal op gelijke wijze door de burgerdracht is beïnvloed,
doch een oorsprong waarvan uit boedelbeschrijvingen kan
worden aangetoond, dat zij in haar verdere verloop in de 18e
eeuw een grote mate van eenvormigheid laat zien.
De Axelse dracht is hiervan een sprekend voorbeeld.
Op het eerste gezicht doet het vrouwencostuum zich in zijn
huidige mode zo uitzonderlijk aan ons voor ten opzichte van
de overige Zeeuwse drachten dat men geneigd is te denken,
dat buitenlandse invloeden aan de uitvoering van dit costuum
niet vreemd zijn. Toch heeft deze dracht een zuiver Zeeuws
karakter, evenals zijn bewoners en zijn landschap. Bovendien
echter vertoont het bij nadere beschouwing met het Wal-
cherse costuum een overeenkomst, groter dan van enige andere
Zeeuwse dracht. In nog sterkere mate geldt dit voor het man-
nencostuum, dat vrijwel gelijk is aan het Walcherse, zodat een
Axelse boer door niet-ingewijden vaak wordt aangezien voor
een bewoner van Walcheren. De vraag doet zich voor, welke
oorzaken hieraan ten grondslag liggen. Hoe is het mogelijk
dat de ontwikkeling in twee uit elkaar gelegen gebieden, die
bovendien door een breed water werden gescheiden, in zo
sterke mate parallel is geweest Een verklaring hiervoor meent
men te kunnen vinden in de oorsprong van het tegenwoordige