19
er op. Broeken waren in de 18e eeuw o.a. van bruin of
zwart laken.
Broekstukken.
Onder de broekstukken treft men twee soorten aan, nl.
opengewerkte met ruitmotieven (afb. 13), de zgn. Goese
broekstukken, welke in de tegenwoordige Zuidbevelandse
dracht niet meer worden aangetroffen, en een dichte vorm.
De laatste zijn versierd met een ruiter te paard en dragen een
moeilijk te ontcijferen, vermoedelijk corrupt, opschrift. Voor
deze broekstukken zal een penning als voorbeeld hebben
gediend. Van de broekstukken is ons bekend, dat het vijftig
jaar geleden een tijd mode geweest is er twee paar van gelijke
grootte naast elkaar te dragen.
Rokken en vesten.
Deze zijn van laken en hebben dezelfde snit als de Wal-
cherse, doch het pluche bandje, waarmede de hals en de revers
van de rok zijn afgewerkt, is hier breder. Ten tijde van de
korte broek waren de rokken van bruin, blauw of zwart laken
ook droeg men in de 19e eeuw in plaats van de tegenwoordige
kortrok een rok, die langer van model was en tot over de
knieën kwam. Men noemde dit een lankrok deze was van
gelijke uitvoering als de kortrok.
Tot de winterdracht behoorde een kappe en een schansloper,
die wij ook uit andere drachten kennen. Voorts behoorden tot
het costuum messen met gedreven zilveren heften of met heften
van houtsnijwerk, alsmede een horloge. Van deze gebruiks
voorwerpen dateren de messen echter uit later tijd.
B. Devrouwendracht
Deze is meer gevarieerd dan die der mannen en kent drie
vormen, t.w. de algemene dracht, die door landbouwersvrou
wen wordt gedragen; daarnaast treft men het zelfde costuum
aan met een afwijkend type muts, die men hernhutter noemt,
die vooral in Zaamslag en Terneuzen wordt aangetroffen, en
tenslotte de zgn. burgerdracht (afb. 2, 3).
Het oude costuum kende dezelfde onderdelen als het Wal-
cherse en ook het hedendaagse komt daarmede in hoofdzaak
overeen, al zijn strikken, spelden en een jak na 1900 uit de
dracht verdwenen, terwijl zij in Walcheren daarbij nog altijd
voorkomen. Het costuum bestaat dus thans uit mutsen, oor
ijzer, doek en beuk, rokken en schort, waaraan in de 18e eeuw
nog waren toegevoegd een mantel, „sticklieff", hoed en faalje.