25
van formaat. Onder de nog vroegere exemplaren treft men er
een aan, die gelijk is aan de granaten zeuge uit de Walcherse
dracht, doch in plaats van granaten zijn verschillend ge
kleurde stenen aangebracht rond een jagerstafreel, uitgevoerd
in goud-email op rode ondergrond. Een soortgelijk slot, doch
met een andere voorstelling, is ons bekend uit de Walcherse
en uit de Zuidbevelandse dracht, vermoedelijk daterend van
omstreeks 1825. In de 18e eeuw werden eveneens gouden
sloten gedragen, doch meestal is er slechts sprake van ,,één
rees coralen", die behalve van bloedkoraal ook van cornalijn
konden zijn.
Men treft ook granaten halskettingen aan, in welk geval
ook het gouden slot van een granaat is voorzien. Door de
week doen eenvoudiger sloten dienst, terwijl de kralen kleiner
zijn en minder mooi.
De rand van het middenstuk van Axelse kraalhaken is altijd
glad gebleven, terwijl zij in de Walcherse dracht tegenwoordig
altijd uitgekarteld zijn.
Hoeden.
In de 18e en het begin der 19e eeuw droegen de Axelse
vrouwen over de trekmuts nog de grote ronde schelphoed van
fijn geel stro. Deze had een zeer platte vorm en een bol, die
nauwelijks 2 cm hoog was. Niet alleen de bol, maar de gehele
hoed was voorzien van een kostbare voering, van chints of
damast, terwijl twee prachtige gekleurde linten van de bol uit
in de nek met een strik afhingen. Twee andere linten van
dezelfde uitvoering dienden om de hoed op het hoofd te
bevestigen en deze werden onder de kin met behulp van een
smal lintje, dat eraan vast genaaid was, in een strik samen
gebonden. In de eerste helft der 19e eeuw kwam de kaphoed
in de mode, die zich tot het eind van de vorige eeuw wist te
handhaven. Hij was cylindervormig en vervaardigd van licht
geel Italiaans stro en stond, evenals bij de Walcherse, even
wijdig met de muts op het hoofd, terwijl ook de vorm volkomen
gelijk was aan die der Walcherse. In uitvoering was hij daar
van echter enigszins onderscheiden, want het plooiwerk van
het blauwe lint, dat op de achterzijde van de hoed is aan
gebracht, wordt bij de Walcherse hoed altijd onderbroken
door rozetten, die een ovale vorm hebben en plat tegen de
hoed liggen. Bij de Axelse kaphoeden zijn deze niet alleen
groter en enigszins van de hoed afstaand, waardoor deze
rozetten een afgeknotte top en basis hebben, doch bovendien
is het lint niet altijd effen, maar dikwijls ook gebrocheerd,