26
echter wel altijd van blauwe kleur. De niet geplooide delen
van het achterlint hingen ook bij dit costuum, meestal op
dezelfde wijze als de Walcherse, op de rug af. Dit was echter
geen regel er werden nl. ook hoeden aangetroffen, waarbij
het afhangende deel van het lint, dat een lengte heeft van
ongeveer 50 cm, rond de gehele omtrek van de hoed werd
gewonden en vastgemaakt. Voorts bevonden zich aan deze
hoed noq twee linten, die binnen in de hoed waren vastgespeld,
zodat zij naar verkiezing gemakkelijk konden worden verwis
seld. Deze hingen op de borst, waar zii met een filigrain gouden
plaatie werden gesloten. In tegenstelling tot de achterlinten,
die altijd blauw waren, boden deze voorlinten variatie. Soms
waren zij zwart met lichtblauwe randen, versierd met kleine
boeketies van lichtblauwe rozen en zilverkleurige bladeren en
verspreid liggende rozenknoppen van dezelfde kleur, soms
ook treft men linten aan, waarbij op een zwarte ondergrond
een borduursel van kleine bloemen, korenaren en klokjes in
boeketjes zijn aangebracht, uitgevoerd in rood, geel, blauw,
groen en zilvergrijs. De lengte van deze voorlinten is ongeveer
1 meter, doch doordat zij in het midden dubbel waren opge
nomen, in de vorm van een lus, werd de afhangende lengte
teruooebracht tot 50 cm. op gelijke wijze als eertijds bij de
schelphoeden. De voering van de hoeden bestond altijd uit
blauw of paars satijn. De voorste linten werden met een
gouden hoedenplaatje aan elkaar vastgemaakt.
Doeken en beuken.
De beuk is van de bekende vorm en bestaat uit twee recht
hoekige lappen, waarvan de ene de rug en de andere de borst
bedekt. Beide delen zijn op de ene schouder aan elkaar genaaid,
terwijl zij op de andere met haken en ogen aan elkaar worden
bevestigd. De beuken zijn kleiner dan elders en aan de hals
zijn zij uitgesneden, doch veel minder diep dan bij de Wal
cherse dracht. In de 18e eeuw werden witte en gebloemde
beuken gedragen, en ongetwijfeld zal daarin een grote variatie
hebben bestaan, omdat in sommige boedels aantallen van 20
stuks worden genoemd, doch de Axelse inventarissen zijn wat
de beschrijving betreft minder gedetailleerd, zodat daarin van
kleur of uitvoering weinig is op te maken. Uit de tweede helft
der vorige eeuw is voor netjes een type beuk bekend, dat alge
meen werd gedragen en .opgelegde beuk" werd genoemd.
Deze hebben een witte gefigureerde ondergrond en zijn aan
de ondiep uitgesneden hals van een smal zijden lintje voor
zien, dat in het midden een versiering draagt van blauwe,