28 zeldzaamheid. Het spreekt van zelf, dat niet alle beuken even rijk van uitvoering zijn en die, welke wij hierboven beschreven, deden dan ook niet iedere dag dienst. Er zijn ook eenvoudiger uitvoeringen, zoals die met een versiering van uitgeschulpte bloemen, welke men vroeger vaker zag. Door de week draagt men tegenwoordig vaak een soort, die ook met kraalwerk is versierd, doch een heel andere aanblik biedt. Bij deze zijn kraaltjes van gelijke grootte tot een beukstuk aaneen geregen, waarin met behulp van gekleurde kraaltjes een patroon wordt gewerkt. Dit is zeer gevarieerd en vertoont soms het motief van een levensboom. Men noemt deze stukken kraaltjes-kraal- werken, en deze zijn ook kleiner dan de eerder genoemde beukstukken. In het algemeen trekt in de Zeeuwse drachten de muts het eerst de aandacht als meest kenmerkend onderdeel. In de Axelse dracht echter wordt de aandacht hiervan afgeleid door de doek, die op de schouders ter weerszijden van het hoofd als een afgeknotte vleugel hoog oprijst. Deze uitzonderlijke opmaak is het meest typerende van het gehele costuum zij wordt verder in geen enkele streekdracht aangetroffen. Door dat deze doek zozeer de aandacht opeist, lijkt het of er weinig verwantschap bestaat met de overige drachten. Denkt men deze doek echter weg, dan treedt de overeenkomst met het Walcherse costuum sterk naar voren, wat nog duidelijker aan het licht treedt als men afbeeldingen van beide drachten uit 1870 met elkaar vergelijkt (zie afb. 1Toen werd in het land van Axel nl. de doek nog binnen een jak gedragen evenals op Walcheren eerst later ging zij zich op de schouder boven het iak verbreden en gaf tenslotte, nadat het jak was afgelegd, na 1890 de tegenwoordige opmaak te zien. Om deze doek op te maken gebruikte men oorspronkelijk stijfsel, doch later stug bruin papier. De doek is van zijde en heeft een ondergrond van zwart met groene of blauwe ingeweven bloemen vroeger kwamen ook wel cachemire doeken voor en zag men andere kleuren en motieven. In niet geplooide toestand is de vorm driehoekig met een basis van meer dan 2 m en lange zijden van 1 j/2 m. Aangezien de stof, die hiervoor wordt gebruikt, niet breed genoeg is, worden drie banen aan elkaar genaaid en schuin afgeknipt. Het opmaken van de doek heet in elkaar steken, leggen of zetten het grote vel bruin papier, met behulp waarvan deze bewerkinq geschiedt, wordt gelijk met de doek gevouwen en wel zodanig, dat tenslotte van het papier niets meer te zien is. Daarbij wordt de doek met lange zwarte spelden aan het

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1958 | | pagina 46