31
te zien was. Gelijk thans nog het geval is, kwamen ook toen
zwarte schorten met gekleurde bloemen voor. De schorten
werden vervaardigd uit een onversneden, rechthoekige lap van
omstreeks 2.70 m. Zij worden op een smal lint geschoven en
om het middel gedrapeerd, terwijl de zijkanten over de gehele
lengte afgezet zijn met zwart galon. Tegenwoordig zijn zij
meestal van effen of soms gebloemd Frans merinos en worden
nog altijd iets korter dan de rokken gedragen. De ouderwetse
wijze van het dragen van de schort op een lint is nooit, zoals
elders, vervangen door een schort aan een brede zwarte band
ook een losse zwarte ceintuur is niet gedragen. Mogelijk heeft
men hiervoor compensatie gezocht in een grote gekleurde strik
met lang afhangende gepunte linten. Deze was reeds op het
eind der vorige eeuw aanwezig en werd ook nog gedurende
het eerste kwart van onze eeuw gedragen. Deze werden zelf
gemaakt, met gekleurde zijde geborduurd en geheel met kant
of galon afgezet. Zij worden schortestrikken genoemd, zijn
naar eigen smaak ontworpen en alle verschillend de afhan
gende linten in de vorige eeuw waren korter dan in later tijd.
Door de week draagt men donkerblauwe boezele schorten.
Soms worden de schorten kort opgevouwen. Men spreekt dan
van gevouwene schorten, die bij het dragen lange horizontale
vouwen laten zien.
De winterdracht.
Hiertoe behoorde een schoudermantel, die ook in voor- en
najaar werd gedragen en de vorm had van een pellerine. Zij
was van gebloemd of ander katoen en gevoerd. Bij felle
koude werd een faalje gedragen, die ook reeds in een 18e-
eeuwse boedelinventaris voorkomt en een algemeen verbreid
kledingstuk is geweest. Tegenwoordig draagt men in de winter
een zwarte wollen doek met franje, zoals de oude Walcherse
overdoek. Door de hoge doek kan de overdoek echter niet om
de hals worden geslagen en omvat zij alleen de rug en wordt,
om het afzakken te voorkomen, op de borst met de handen
vastgehouden. Sommige vrouwen dragen deze dan ook alleen
bij regenachtig weer, terwijl men om de hals alleen een zwart
driekante doekje draagt, dat men in de Walcherse dracht een
avonddoekje noemt en dat hier dasje heet. Ook het dragen
van armbedekkingen, de zgn. moffen, is hier regel geweest, en
ze zijn ook nu nog niet geheel verdwenen.
Ringen.
Behalve effen ringen en met initialen gegraveerde trouw-