34 terwijl achter aan het mutsje een mooi met gekleurde bloemen versierd strikje was aangebracht. De ponnetjes waren van neteldoek, met paarse en rode bloempjes en groene blaadjes, en aan de hals en pols afgezet met een brede strook kant. Jongetjes droegen tot vier jaar een zwart jurkje met kralenpassement, vol plooitjes in de taille en aan de bovenarm een pofje. In de nek waren deze jurkjes voorzien van een hangende kraag van breed feston. Daarbij hoorde ook reeds een halsdoek of dasje en de gouden door de week ook wel zilveren knopen, evenals het petje der ouderen. Het schijnt echter, dat het Walcherse pluumpetje hier ook in gebruik is geweest. Vijftig jaar geleden droegen de jongetjes nog lang haar. Op de leeftijd van 4 a 5 jaar was het costuum geheel aan dat der volwassenen aangepast en droegen de jongens reeds een rok, vest en lange broek van laken en een zwart boezeroen (zie afb. 5). Meisjes van de leeftijd van 3 a 4 jaar droegen reeds een oorijzer en het hier boven omschreven mutsje met het kraalkantje. Men noemde dit mutsje een capootje en dit werd soms wel gedragen tot 8 a 9 jaar toe. maar de strik was dan geleidelijk groter ge worden. Verder droegen deze vierjarigen een jurk met een veelheid van ingewikkelde plooien en dito pofmouwtjes, en daarover een lang mouwloos schort, alles in donkere kleuren door de week waren de jurken ook wel van het zgn. schorte- bond. De schort sloot zeer nauw over het jurkje en werd over de hele lengte van de rug met tegen elkander geplaatste haken en ogen gesloten. Een handeling, die niet zonder moeite ging omdat men het kind, dat toch niet meer zo klein was, daartoe op de tafel moest leggen om de schort stevig te kunnen aan trekken. Verder naar onder was dit schort aan beide kanten afgezet met een smal gebloemd lint in kleuren, terwijl soms aan de hals, soms op de plaats, waar de haken en ogen eindigen, een grote strik van hetzelfde lint voorkwam. Na 1930 werden de kinderen niet meer op deze wijze gekleed, en vóór die tijd was het ook al niet meer algemeen. Wanneer de leeftijd van vier jaar bereikt was, verdween de jurk en ging het meisje doek en beuk dragen. De kleding was dan aangepast aan die der volwassen vrouwen, met uit zondering van het capootje. Behoudens deze uitzondering waren zij nu het evenbeeld harer moeders en droegen zij even als deze een beuk met kraalversiering, een hoge schouderdoek, strikken en spelden en een schortestrik, terwijl ook het haar op dezelfde wijze werd opgemaakt, gelijk het ook reeds bij het capootje werd gedaan. Op die leeftijd, dus wanneer het meisje

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1958 | | pagina 52