35 9 a 10 jaar was, maar in de meeste gevallen reeds eerder, werd het capootje vervangen door de ronde muts van gewerkte witte stof, of van beste kant. Men droeg de muts met een karkas en over een zwarte ondermuts, die aan de voorkant met het doorgestekene kraalkantje was versierd, terwijl de kanten mutsen soms van prachtige geborduurde bollen waren voorzien. Ronde mutsen bleef men dragen tot 14 jaar, en daarna ging men over tot de trekmuts. Anderen daarentegen bleven de ronde muts haar gehele leven dragen en vormden daardoor, zoals wij reeds eerder zagen, de afzonderlijke groep met hern huttermutsen. De ronde muts werd ook wel enkele jaren door landbouwerskinderen gedragen, om later voor een trekmuts te worden verwisseld, maar heel vaak ging men, 9 jaar oud, direct over tot de trekmuts. Van de kleding in de 18e eeuw is ons alleen bekend dat kinderen toen ook een „sticklieff" droegen, doch wij vonden hiervan slechts een enkele maal melding gemaakt. D. Rouwdracht Het feit dat het dragen van rouwkleding in het algemeen in onbruik is geraakt heeft ook op de klederdracht zijn invloed gehad en wel in dier voege, dat de draagsters van het burger- costuum op het platteland na verloop van tijd ook met de gewoonte van het rouwdragen gingen breken. Dit had tot gevolg dat van personen, die in dezelfde graad van bloedver wantschap tot de overledene stonden, de costuumdragenden wel in de rouw gingen en de anderen niet. Daardoor werd het dwingend karakter van de rouw sterk aangetast en ontstonden er afwijkingen, welke niet alleen tot uitdrukking kwamen in de duur maar ook in de graad van de rouw. Dit wil echter niet zeggen dat deze niet meer in de kleding zou worden nageleefd, want dit is zeker niet het geval, en de verschillen, die er zijn, zijn meestal nog van plaatselijke aard. Maar wat de graden van rouw aangaat, deze schijnen niet meer zo streng geschei den te zijn als vroeger. In het algemeen onderscheidt men drie soorten rouw, t.w. de zware of doffe rouw, die gedurende twee jaar over man, vrouw, ouders of kinderen wordt gedragen, doch die naar wij vernamen, soms ook wel bekort wordt tot één jaar. Bij het mannencostuum wordt de gekleurde halsdoek, het dasje, vervangen door een zwarte, en toen een gekleurde hemdrok nog in de mode was werd in plaats hiervan een zwarte gedragen, maar de gouden knopen en de zilveren broekstukken hield men aan. Om de hoge hoed droeg men

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1958 | | pagina 53