36 bij begrafenissen een lange lamfer van zwarte crêpe. Later toonde men de rouw alleen door een zwart rozetje aan de zijkant van de pet. Deze rozet bestond uit enkele kleine ronde lapjes zwarte stof, welke tandjes hadden en in afnemende grootte op elkaar werden genaaid en met een zwart knoopje werden afgedekt. Bij het vrouwencostuum is de rouwmuts van effen wit batist, en dat was ook reeds zo toen kanten mutsen nog volop werden gedragen, terwijl het doorgestekene kraalkantje aan de onder muts niet aanwezig is. De overig kleding is geheel dofzwart, terwijl ook de beukstukken uit dofzwarte kraalwerken bestaan of met zwart galon zijn belegd en andere soms in het geheel geen versiering dragen. De kralen van het halssnoer zijn in deze rouw eveneens dof zwart, doch bevinden zich wel aan een gouden slot. Behalve de zware rouw kent men een broeder- of zuster- rouw, die ook over zwagers en schoonzusters wordt gedragen. De duur van deze rouw, die men blinkende rouw noemt, is in het algemeen een jaar en is minder streng dan de vorige, zodat bv. de ondermutsen dan weer wel van het doorgestekene kraalkantje voorzien zijn. De overige kleding is dan ook niet meer dof, maar nu wordt een stof gebruikt die glimmend zwart is, met zwarte bloemen, terwijl in plaats van onechte zwarte kralen ook granaten worden gedragen. De klokken, zoals rouwhangers ook hier worden genoemd, behoren tot deze rouw zij zijn ongeveer 4y2 cm lang en worden gevormd door een langwerpige gefacetteerde pegel van git (afb. 17). Het smallere bovenstuk is gevat in een gladde gouden manchet, voorzien van een oog, waarmede het sieraad aan de krullen van het oorijzer wordt gehangen. De onderzijde van het manchetje is versierd met een rand van gouden spinnetjes en een geschulpt filigrain randje. Aan de onderkant is de git gedekt door een filigrain achtpuntig schaal tje, waaraan een geribt gouden bolletje hangt. Een enkele maal kan men heel bijzondere klokken aantreffen, waarvan de puntvormig ingesneden manchet van cantille geheel bezet is met spinnetjes en bovendien verlucht met een krans van zeven kleine parels. Het schaaltje is dan eveneens bezet met spin netjes en heeft een gegolfde rand, terwijl het bolletje open gewerkt is. Jammer genoeg is ook het dragen van klokken geheel uit de mode geraakt. Ook bij het mannencostuum moet het zwart minder dof zijn geweest en was de rozet aan de pet van een wit knoopje voorzien.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1958 | | pagina 54