VII
en mag het hoogtepunt worden genoemd in de reeks der
lezingen. Deze werd in maart besloten met een voordracht
van mej. M. J. van de Vooren over Menselijke erfelijkheids
leer en zijn praktische toepassingen.
In de Algemene Vergadering van 1 mei 1957 werd in plaats
van ir. M. A. D. Glerum, aftredend en niet herkiesbaar, ge
kozen ir. A. Rothuizen, met wien de heer B. Pfaeltzer was
aanbevolen. De rekening over 1956 werd goedgekeurd zij
sloot met 7.742,53 in ontvangsten, ƒ7.531,38, met een goed
slot derhalve van f211,15. De begroting voor 1957 werd
vastgesteld op een bedrag van f 7.750. Hoewel door de
stijging der rente en toeneming van het ledental enige ver
hoging der inkomsten plaats vond blijft bedachtzaamheid
t.a.v. de geldmiddelen geboden, en van enig uitslaan der
vleugels kan absoluut geen sprake zijn.
In de samenstelling van de Commissie voor redactie van
het Archief kwam geen wijziging zij bleef bestaan uit mej.
dr. H. C. M. Ghijsen, voorzitster, dr. W. S. Unger, secretaris,
en de heer H. Pieters. Zij deed een aflevering het licht zien,
waarin de serie De steden van Zeeland werd beëindigd met
de behandeling van de steden van Noord- en Zuid-Beveland
en Tolen. Een toegezegde bijdrage over het Karolingische
„Domburg" bleef tengevolge van omstandigheden achterwege.
De Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschap
pen hield in april 1957 haar Akademiedagen voor Noord-
Brabant en Limburg in Breda en stelde voor onze Zeeuwse
leden uitnodigingen beschikbaar, waarvan door een aantal
hunner gebruik werd gemaakt.
De Akademie voornoemd stelde in het kader der Delta
plannen een Hydrobiologisch Instituut in, dat in Zeeland een
succursaal krijgt waar een aantal biologen te werk zal worden
gesteld (o.a. ir. Beeftink bovengenoemd). Het ware te wensen
dat bij de werkzaamheden de kennis van hier op dit gebied
werkzame amateurs zou kunnen worden ingeschakeld.