42
beterde sociale omstandigheden, weinig belang meer hebben
bij de luttele vergoeding, die voor die werkzaamheden wordt
ontvangen.
Al deze factoren werken een omschakeling tot de burger
dracht in de hand. Dit gaat hier trouwens ook gemakkelijker
dan elders omdat het Kadzandse costuum, wat de kleding van
het lichaam betreft, zich reeds eerder aan de burgerdracht heeft
aanqepast. De verwisseling van de muts door een hoed, als
laatste aanpassing, wordt aldus ook voor deze oudere personen
tot een weinig ingrijpende en geruisloze verandering, waar
voor weinig weerstand is te overwinnen. Dit in tegenstelling
tot andere Zeeuwse drachten, waarbij men in dat geval het
gehele costuum moet afleggen, waarvoor, ook al wordt dit
tegenwoordig gemakkelijk genoeg gedaan, toch altijd nog meer
aarzeling moet worden overwonnen.
A. De mannendracht
Aangezien de boedelbeschrijvingen dezelfde onderdelen ver
melden als de Walcherse, kunnen wij met een korte beschrij-
vinq volstaan. In de 18e eeuw droeg men evenals elders een
hoed met een bol en een brede rand, die aan drie zijden op
waarts geslagen was en daardoor de vorm van een steek had.
Het is waarschijnlijk dat deze steek, behalve in de cylinder-
vormige hoed, nog een opvolger heeft gehad, doch daaromtrent
zijn geen gegevens tot ons gekomen.
De boord van het lijfhemd, dat aanvankelijk van linnen was
doch later van katoen, was versierd met dicht tegen elkaar
liggende figuurtjes van verschillende uitvoering, die met wit
garen in kruissteek waren aangebracht. De rand van deze
hemdbies was geheel gepicoteerd. welke uiterst kleine op
staande puntjes slechts met behulp van een witte draad en
gewone naald werden aangebracht. Aldus gekleed, kon dus
ook de Kadzandse landbouwer zeggen dat hij in de puntjes
was. Aan de voorkant van het hemd. onder de kin, waren twee
liggende knoopsgaten aangebracht, die op overeenkomstige
wijze waren gefestonneerd en waarin de gouden hemd- of
halsknopen werden gedragen. Deze knopen waren aan de
voorkant bolrond en aan de achterkant plat zij hadden een
middellijn van lf-4 cm. De bolle zijde was glad met in het
midden een rozetje van zeer vlak gehouden bloemblaadjes van
cantillewerk. Uit het middelpunt van dit rozetje rees een dun
stiftje met bolvormig knopje omhoog, terwijl rondom langs de
bolle zijde een cantille sierrandje liep. Beide knopen waren
door middel van een gouden oog verbonden aan een gouden