48
beuken vinden wij in de 18e eeuw ook melding gemaakt van
„geblomde katoene, witte, bonte, zwarte katoene".
Dat een dergelijke uitbundige uitvoering der beuken ook
voor de doeken een mogelijkheid bood, behoeft geen betoog.
Toch zijn de ons bekende exemplaren minder rijk van uitvoe
ring. Meestal zijn zij van katoen met enigszins grove, gekleurde
motieven. Doeken van moeseline met tere rozen en lichtgroene
bladeren treft men evenwel ook aan. De doeken werden
diagonaalsgewijze gevouwen en over de beuk binnen het jak
gedragen. Een boedel van 1815 vermeldt ,,2 zijden halsdoeken,
1 madrasse, 5 neteldoekse en 4 gebloemde katoene".
In een andere inventaris komen drie „kasseneden" voor,
waarmede halsdoeken bedoeld zullen zijn, verbasterd uit het
Franse cache-nez. Tevens is sprake van vier ,,bazanen", waar
van wij de betekenis niet hebben kunnen achterhalen.
Mantels.
De mantels, zoals men de jakken noemde, waren in stof en
kleur zeer verschillend en aan de voorzijde van de hals tot
halverwege de borst vierkant uitgesneden. Op de rug had deze
uitsnijding een ronde vorm en was minder diep. Binnen de
vierkante uitsnijding op de borst kwam de halsdoek in zicht,
benevens het bovenste deel van de beuk. Wij vinden de
mantels vermeld als rode, zwarte, gebloemde teerling, lakense,
stoffe, zwarte zijde, katoene, blauwe teerling etc. Aanvankelijk
nauwsluitende lijfjes met een schoot van c. 2 dm lengte, had
den zij zich aan het begin der 19e eeuw enigszins aan de
burgermode aangepast. De schoot was toen korter, de hals
nog altijd ondiep uitgesneden, waardoor er van de prachtige
beuken nog weinig te zien was, maar de half-lange mouwen
hadden nu plaats gemaakt voor lange mouwen, welke met een
bandje aan de pols sloten.
Het stiklijf.
Het Kadzandse stiklijf zal het evenbeeld geweest zijn van de
stiklijven in de andere drachten. Zij waren verstevigd met
balein, werden met behulp van veters en nestelgaten nauw om
bovenlijf en borst geregen en gaven alles, wat niet door de
ban van dit lijf werden gegrepen, de gelegenheid uit te puilen.
Hierdoor werd steun verleend aan de rokkenvracht, die boven
dien werd getorst door worstvc-rmige, met watten gevulde
kussentjes, welke aan het stiklijf waren bevestigd. Hoewel men
hierbij geen mantel droeg, was van dit prachtige gebloemde
kledingstuk slechts de helft zichtbaar, omdat het bovenste deel