58 fen die een duidelijke aanwijzing zijn voor streekdracht, omdat daarvoor een kantsoort is gebruikt, die ook voor de mutsen der vrouwen werd toegepast, o.a. de ouderwetse wieltjeskant. D. Rouwdracht De ongeschreven rouwwetten, die vroeger alom in onze samenleving vooral in de kleding tot uitdrukking kwamen, hebben in onze moderne tijd ook hier hun dwingend karakter verloren. Weliswaar wordt door de ouderen nog rouw aan genomen, doch dit geschiedt in mindere mate en minder streng, terwijl de vroegere rouwgebruiken grotendeels vervaagd zijn. Vroeg op het eind der vorige eeuw, zo omstreeks 1870/80, werden zij echter nog tenvolle nageleefd. De lijkstoet, die bij de begrafenis gevormd werd, bestond alleen uit mannen. Daarbij liepen de dragers ter weerszijden van de lijkwagen, terwijl de familieleden de baar volgden. Zowel de dragers als de familieleden droegen een cylindervormige hoed, rond de bol waarvan een brede zwarte band van rouwcrepe was be- vestiad, de zgn. „lamfer" of rouwband, welke tot de knieën rijkte. De overige kledingstukken waren natuurlijk eveneens zwart. Voor jongere personen, die in de stoet liepen, was deze dracht toen reeds ouderwets geworden, en in plaats van een hoed met lamfer droegen zij een pet met een kort rouwbandje. Voorts bediende men zich door de week van een blauwbonte zakdoek, die men des zondags verwisselde voor een zwartbont exemplaar. Dan werd ook het daagse boezeroen verwisseld voor een van zwarte stof, waarin witte motiefjes waren ge werkt. Bij het vrouwencostuum werd de kanten muts en ook de bommenette muts vervangen door een van effen wit batist, zgn. kamerdoek of Kamerijksdoek. Natuurlijk werden in de zwaarste graad van rouw geen gouden sieraden gedragen, en in plaats van de gouden bellen droeg men bellen van ongeveer gelijke vorm, doch uitgevoerd in zilverdraad, dat bovendien zwart aeverfd was (afb. 17). Deze rouwbellen waren soms versierd met zwarte geslepen steentjes, waarvan er één in het midden was aangebracht, omgeven door vier kleinere, terwijl er ook exemplaren voorkomen, die slechts met één steen zijn versierd. Behalve deze treft men ook rouwbellen aan, vervaar digd van fijn ijzergaas, hout of been, met zeer eenvoudige versiering, doch altijd zwart geverfd. Een bloedkoralen collier werd evenmin gedragen, doch in plaats daarvan bestond het halssnoer uit zwarte kralen of

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1958 | | pagina 80