63
enz. Hoofden zijn stroomafleidende werken, m.a.w. het bestaan
hiervan wijst op stroomaanval. In of omstreeks het jaar 1437
nu was voor deze werken een ordonnantie afgekomen voor de
tijd van tien jaar met de bedoeling de hoofden te herstellen
en vernieuwen. In 1455 werd hiervoor een nieuwe ordonnantie
voor de tijd van vier jaar gegeven. Wanneer echter in 1464
weer een ordonnantie voor zes jaar wordt vastgesteld, waarbij
vooral ook over verhoging en verzwaring van de dijk wordt
gesproken, ontstaat hierover een proces tussen de grote ge
landen, die moesten bijdragen, en de rechtstreeks bij het onder
houd van de dijk betrokken parochies Kreeke, Broeke, Steen-
vliet en Michole1). De hoofden dus, 27 in getal (waaronder
dammen en paalhoofden), hebben wij vooral te zoeken op het
dijksgedeelte ten oosten van Reimerswaal, lopend naar het
tolhuis van Iersekeroord en dan zuidwaarts naar Hinkelenoord.
De aanbesteding van deze werken was een zaak van groot
belang, waarvan het behoud van het land afhing.
Artikel 2 gaat over de inning van het door de dijkgraaf
voorgeschoten geld voor de betaling van de arbeiders, waar
voor de ambachtsheren, ieder voor zijn parochie, aansprakelijk
worden gesteld. Belangrijk mag zeker artikel 3 genoemd wor
den, waarbij geordonneerd wordt dat twee grafelijke raden
ieder voorjaar de dijkage komen bezoeken „om te oversien die
ordinancye, die aldair gemaict is, dairmede dat men dat lant sal
moeqen houden tegen den toecomende winterDe heventijd,
in artikel 4 genoemd, was het tijdvak gedurende welke de
omslagen „van onsen schote" in Zeeland, Voorne en Putten
naar dezelfde wijze bleven berekend. De beloning van de
dijkgraaf is de inhoud van het vijfde artikel. De dijkgraaf
moest een geboren Zeeuw zijn, aldus artikel 6, wel gegoed in
de watering. Belening van het dijkgraafschap was verboden.
Hem werd toegestaan een onderdijkgraaf aan te stellen. Uit
artikel 7 leren wij de grootste gelanden kennen, die gezwore
nen mochten nomineren naast anderen, die de dijkgraaf van
's graven wege .setten" zal. De volgende artikelen spreken
voor zich zelf, waarbij zij opgemerkt, dat het verbod in artikel 9
aarde te nemen binnen 18 voeten „van der uterster setsoeden"
overeenkomt met een bepaling uit een andere ordonnantie waar
gesproken wordt over 18 voeten van de teen van de dijk2).
Artikel 14 spreekt over „den tolenhuyse in den Broeck",
1Deze ordonnanties en het proces hopen wij uitvoerig te behandelen
in onze geschiedenis van de Oostwatering
2) Ordonnantie voor de gemene dijkage van Scherpenisse en West-
kerke, Archief Zeeuwsch Gen. 19521953, p. 46, art. 16.