7 faal je behoorde tot de winterdracht en wordt niet nader beschreven. Vrouwenhoeden worden eveneens zonder verdere aanduiding vermeld. Overige sieraden. Volledigheidshalve maken wij melding van de navolgende sier- en gebruiksvoorwerpen, welke hier in de 18e eeuw in gebruik waren en waarvan sommige de gehele 19e eeuw in gebruik zijn gebleven kerkboeken met acht zilveren hoeken en twee zilveren haken en aanvankelijk met zilveren draag- ketting, beugeltassen met zilveren kettingen en dito schaar en naaldenkoker, schoenen met zilveren gespen, zilveren snuif dozen, zilveren „oudelarijndozen" (eau de la Reine) en zil veren stropsloten, welke ook in andere drachten voorkomen, doch waarvan het gebruik ons niet bekend is. Onder de ringen worden genoemd een „braem rynck", een „ronde rynck" en gladde, gewerkte en knobbelringen. Het vrouwencostuum van de 19e eeuw Maaskamp beschrijft dit in 1803 als volgt „Zij pronkt met een vrolijke strohoed met gebloemd chits gevoerd dezelve kan desnoods meer naar voren omgebogen worden om het aangezicht voor de zon of voor de regen te beveiligen. Daar onder is het hoofd bedekt met de zoogenaamde trekmuts en onder de muts blinkt een oorijzer met gouden krullen. Om de blanke hals een streng roode bloedkoralen. De boesem is met een witte doek gedekt en over de schouders is een bonte doek omgeslagen, die zich onder de boesem kruist en achter de rug geknoopt wordt. Het jakje is van krip en de voorschoot van wolle met een teerling stukje boven aan de band. De rokken zijn van grein of sergie, de kousen groen of rood, de schoenen laag op de voet met kleine zilveren gespen" (zie afb. 1). Een afbeelding van het Schouwse costuum in later tijd vinden wij in het werk van Von Bing en Braet von Ueberfeldt (1857) en daaruit blijkt, dat het costuum toen reeds geheel van karakter was veranderd. Het wordt dan niet meer ge kenmerkt door de dracht van doek en beuk maar door een hoogsluitend jak met rok of door een japon. Van de twee afbeeldingen geeft de ene details, de andere personen weer. Deze laatste stelt een markttafreel voor, waarop boerinnen eieren verkopen aan twee klanten. Allen dragen het Schouwse costuum, maar de kleding is verschillend in het costuum der klanten, die dus kennelijk geen landbouwersvrouwen zijn, menen wij het zogenaamde burgercostuum van deze streek te

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1959 | | pagina 21