9
weer het boeren- en het zgn. burgercostuum tot uitdrukking.
In de verzameling van het Zeeuwsch Genootschap zijn een
vroeg 18e-eeuws Schouws costuum en losse onderdelen aan
wezig. De hiertoe behorende rokken zijn van effen zwarte
stof en geappreteerd of rood gestreept en eveneens geappre
teerd, terwijl andere gebloemd zijn. De jakken zijn gebloemd,
soms met een zwarte ondergrond, terwijl de doeken een lichte
ondergrond hebben en ook gebloemd zijn. De beuk is van het
gewone model, maar klein en vertoont gekleurde bloemen op
wit katoen. Bij de kanten muts met het oorijzer bevindt zich
een schelphoed, waaruit blijkt dat deze dus vroeger ook tot
dit costuum heeft behoord. Op het eind van de vorige eeuw
komen deze kledingstukken niet meer voor en worden zwarte
of lichte japonnen gedragen, en ook wel een combinatie van
een hoogsluitend jak met een rok, terwijl de muts langer is
geworden en een burger capothoed wordt gedragen.
Het hedendaagse costuum
Sedert 1900 heeft het costuum weinig verandering onder
gaan en zijn de jakken zwart evenals de rokken en japonnen,
die lang worden gedragen. Het haar wordt met een scheiding
in het midden onder een zwarte ondermuts gedragen, maar
in de vorige eeuw was deze wit en bevondien zich er twee
linten aan, waarmede hij om het hoofd werd bevestigd. Het
oorijzer bestaat uit een smalle zilveren beugel met twee benen,
waaraan zich gouden krullen bevinden, die van onder breed
zijn en naar boven spits toelopen. Zij zijn niet bijzonder groot
en waren vroeger bij de minst draagkrachtigen ook wel van
koper. Men noemt dit oorijzer hier een beugel. De bovenmuts
bestaat uit een geborduurde bol met platte onderkant waar
langs een brede strook tule is genaaid, terwijl lanas de rest
van de bol een brede strook echte kant is genaaid die langs
de tule doorloopt, zodat het geheel een enigszins ronde vorrri
krijgt met een omtrek van meer dan anderhalve meter. Bij de
mutsen uit h<»t begin der vorige eeuw was de kant direct rond
de bol aangebracht en geen tule aanwezig. De mutsen waren
toen zeer klein, maar omstreeks 1840 waren zij langer ge
worden en hadden zij, zoals wij zagen, een afhangende strook
door de reeds toen aanwezige tule, die echter nog smal was.
Ook de kant was toen nog smal, maar wel van een zeer rijk
patroon. Boven op het hoofd bevindt zich in de muts een
karkas, terwijl het muizengat daar ook nog altiid aanwezig
is. Waar in alle andere Zeeuwse drachten de krullen of
stukken een zeer belangrijke plaats innemen en alle aandacht