18 of gekleurd en boden evenals rokken en schorten hetzelfde beeld als de Walcherse. Er worden rokken vermeld van rood gebloemd damast, van „stremeijn", ,,kalemynk", zwarte zijde, greyn en serge soms waren zij gestreept. In Noordbevelandse (en Axelse) boedels wordt ook van „serge de boot" melding gemaakt, vermoedelijk naar een Du Bois, vervaardiger of leverancier van deze stof De schorten waren van gebloemd katoen, blauwe of rode teerling, zwarte zijde etc. Door twee afbeeldingen bij Von Bing en Braet von Ueber- feldt beschikken wij over waardevolle gegevens die ons een volledig beeld geven van de Noordbevelandse dracht uit 1857. Op de ene afbeelding wordt de dracht der landbouwers uitge beeld en daarop is duidelijk te zien dat het vrouwencostuum nog altijd de doek en beuk kent, terwijl schort en jak dezelfde snit hebben als die in de andere Zeeuwse drachten. Met name valt - kapsel en muts daargelaten de gelijkenis op met het huidige Walcherse costuum. Een smalle schort van geruit katoen („taerling") bedekt gedeeltelijk de gestreepte rok, die ongetwijfeld is bedoeld als te zijn van grein, terwijl een tas met een zilveren beugel terzijde zichtbaar is. Het jak is bruin en heeft een lange schoot en is van voren diep en rond uit gesneden. Men noemde dit in Walcheren een slipjak. De uitsnijding wordt gevuld door een gele gebloemde doek, waar van de punten zich over de borst kruisen en aan de hals een driehoekig stukje van de beuk laten zien, die daar met een langètje is afgezet. De andere persoon is gekleed in een blauwe schort en een groen jak, waarin een rose gebloemde doek wordt gedragen. Beide vrouwen dragen een drierangs-bloed- koralen collier, met een gouden slot, dat door de één in de nek en door de ander onder de kin wordt gedragen. Het haar is in het midden in een scheiding gekamd, terwijl een oorijzer met spiraalvormige gouden krullen en gouden hangers steun verleent aan een kanten muts met afhangende strook, die dan nog niet langer is dan ongeveer 2 dm. De bol van de muts sluit nog niet om het hoofd maar is zeer ruim, dit naar de wijze der vroegere Kadzandse en Hulster dracht, waarmede het costuum overigens niets gemeen heeft, doch hetgeen wel zou kunnen wijzen op eenzelfde oorsprong van deze mutsen, t.w. de oud-Hollandse huisdracht of de Napoleontische muts. Een dezer vrouwen draagt een kaphoed van stro, gelijkend op die uit de Prot. Zuidbevelandse dracht van 1880. Deze waren 1) Ook op Walcheren, zie hiervóór Archief 1954 p. 117.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1959 | | pagina 36