27 werd hij altijd weer binnenwaarts in de muts geschoven. Over de ondermuts droeg men een witte bovenmuts, de zgn. Vlaamse muts, met een ruime bol van tule, die met een grof bloem- patroon is doorgestoken, soms met applicatie. Rond dit bloem- patroon zijn ook wel kleinere motieven aangebracht. Ondanks het grove karakter van deze versiering en de dikke draad, welke er voor gebruikt is, maakt dit doorstopwerk, dat vooral in Nieuw-Namen vervaardigd werd, een alleraardigste indruk en vormt het de enige aantrekkelijkheid in deze mutsen. De bol heeft een doorsnede van ongeveer 40 cm hieraan bevinden zich twee brede gesteven slippen, die langs het gelaat tot op de boezem reiken. Met uitzondering van de onderkant is de gehele omtrek van de bol aangerimpeld aan de slippen van de muts genaaid, terwijl zich langs de onderkant een trens en een lint bevinden, waarmede de bol om het hoofd wordt aangehaald, zodat door de behandeling met stijfsel een bol vormig aanzien wordt verkregen en het doorstopwerk bijzonder goed tot zijn recht komt (afb. 14). De slippen zijn van effen tule zij hebben op het hoofd slechts een breedte van 3 cm doch worden naar onder steeds breder, zodat ter weerszijden van het gelaat een slip ontstaat van c. 20 cm. Deze strook is dan verder verbreed, doordat een of twee stroken smalle echte kant of daarop gelijkende étof zijn aangezet. Op het aanhechtsel van kant en tule bevindt zich dan dikwijls nog een smal passementje. Teneinde deze slippen op de juiste wijze te doen afhangen, maar naar het schijnt meer nog als ver siering, hetgeen ook wel blijkt uit het feit dat alleen bij feestelijke gelegenheden een dergelijke toepassing plaats vond, werd de muts met spelden verzwaard. Men bediende zich daarbij van een klein formaat gewone spelden, die over de gehele lengte ongeveer in het midden van de slip enigszins boogvormig waren aangebracht en wel zo, dat zij op beide slippen een aaneengesloten rij vormden, alleen onderbroken door een strook, zonder spelden, van 10 a 15 cm lengte van het middenstuk van de muts, waar deze op het hoofd rust. Het aantal spelden in een dergelijke muts beliep twee a drie honderd. De prijs van deze muts was 15 a 20 gulden. Rond de omtrek van de bol was een smal gekleurd lintje aange bracht, waarvan de eindjes op de schouders afhingen. Deze muts werd door de landbouwersvrouwen altijd gedragen, ter wijl de overigen vrouwen van arbeiders, ambachtslieden e.d. haar alleen des zondags droegen. In de week droegen deze laatsten de zgn. „poldermuts", een muts van zwart katoen, al dan niet met witte stippen. Zij was plat van model

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1959 | | pagina 45