32
korter dan de rok en bedekte alleen de voorkant ervan (zie afb.
15). Meestal was het langs de gehele onderkant verlengd met
een strook echte zwarte kant, welke geplooid was aangenaaid.
Door de week droeg men natuurlijk een minder goed costuum.
De schorten waren dan groter van formaat, langer en van
grijze of blauwe stof, ook wel met een ruit. Zij werden enigs
zins gesteven en soms heel smal in de breedte opgevouwen,
zodat zij bij het dragen horizontale vouwen toonden.
De kapmantel.
Tot de uitgaansdracht behoorde een lange mantel met ca
puchon, sterk gelijkend op de manteline der Kadzandse dracht,
doch hier kapmantel genoemd (afb. 16). Men onderscheidde
zomer- en winterkapmantels beide waren zwart en sloten
op de borst met een grote, tweedelige zilveren gesp, het
mantelslot, welke soms naar het motief was uitgezaagd (zie
afb. 19). De zomerkapmantels waren van minder zware stof
vervaardigd, nl. van kamelot voor de winterkapmantels
werd laken gebruikt. Ook in de uitvoering was verschil.
De zomerkapmantels, meer berekend op mooi weer, waren
onderlangs de zoom verlengd met een strook zwarte kant,
die op gelijke wijze was aangebracht als bij de hierboven
genoemde schorten. Een dergelijke strook kant was aan
gebracht rond de hals binnen in de kapmantel op de plaats
waar deze overging in de capuchon. Dit soort zwarte kant
was afkomstig uit Noord-Frankrijk en werd evenals het
kaphoedlint uit St-Nikolaas betrokken. Verder was op de
zoom van de mantel een breed passement van zwart kraal-
werk aangebracht, dat ook van de onderkant van de mantel
tot aan de hals op beide panden van de mantel voorkwam. De
capuchon deelde eveneens in de kraalversiering, maar was
meestal van soberder karakter. De winterkapmantels misten
de kraalversiering op de mantel een eenvoudige kraalversie
ring op de capuchon werd wel eens gevonden. Zij misten ook
de kantversiering onder aan de kapmantel, maar in de hals
was deze wel aanwezig. Soms echter droeg de voorkant van
de mantel een passement van fluweel. De capuchon deed
dienst bij begrafenissen en een enkele maal ook bij storm of
heel slecht weer en werd dan over de hoed opgezet. Het is ons
echter niet duidelijk geworden of ook Protestantse vrouwen
aldus gekleed deel uitmaakten van de stoet, of dat zij zich op
deze wijze naar het sterfhuis begaven. Mocht het eerste het
geval zijn, dan hebben wij te maken met een niet-Zeeuws
gebruik, aangezien Protestantse vrouwen in Zeeland vroeger