van verschillende zijden aan en op 22 Januari 1889 werd ik als zoodanig
gekozen ter vervanging van den overleden heer D. Bolier1).
Met het oog op mijn stemming, die zich in de groote wereld nog
minder thuis gevoelde, ware het voor mij misschien beter geweest, dat
ik het lidmaatschap der Staten niet had aanvaard. Maar 't waren moei
lijke dagen, die ik destijds beleefde en daar men ten zeerste aandrong,
om in de beslissing te berusten, als waardoor ik over vele bezwaren was
heen gestapt. Ook had ik het leven onder de vele wederwaardigheden
daarin voorkomende, nog geenszins genoegzaam overzien. Mijne latere
gevolgde herverkiezingen tot lid der Staten, hadden plaats tot heden toe.
Ook benoemde men mij tot lid van den Raad van Tholen en eindelijk
ook tot Wethouder van de gemeente. In 1890 bevorderd zijnde tot
opzichter der le klasse, bleef ik als zoodanig werkzaam tot in 1898, toen
ik mijn dienst verliet onder het genot van pensioen en van hartelijke
getuigenissen van mijn laatste Chefs.
XI
Maar was te Tholen mijn beslommering, mijn verdriet geëindigd?
Viel mij daar op mijn ondertusschen zoo geklommen leeftijd ook geene
smart meer ten deel? O, voorzeker, in menigerlei opzicht meer dan ik
verhalen zal.
Reeds in Juni 1892 zag ik mijn jongste zoon ten grave dalen en wat
het verlies eens lievelings ouders aandoet of veroorzaakt, kan alleen door
hen, die een dergelijk geval hebben te betreuren gehad, volledig worden
ingedacht. Ook inzonderheid het moederhart wordt daardoor getroffen;
't zijn voorvallen, die gevoeld, maar moeilijk te beschrijven zijn.
Iets later, in 1893, stierf ook mijne moeder. Maar deze, in 1800 ge
boren, was oud. Toch viel ook het scheiden van haar hard, daar bij het
heengaan voor altoos zoveel in herinnering komtbovendien 't is bekend,
aan het einde of bij het graf zijner moeder is ieder, tot welken leeftijd ook
gekomen, nog kind. 'k Had nog niet op haar sterven gerekend. Maar zoo
gaat het steeds. Wanneer overvalt ons het einde niet? Mijne vrouw
meende op zekeren middag dat zij zoo vreemd deed en bij haar komende,
vatte zij mijne hand en sprak stamelende het eerste vers van het 28ste der
Evangelische Gezangen voor mij uit. Daarna verdween het licht uit
hare oogen.
Kort na dit een en ander vertrok een mijner zoons naar Zuid-Afrika.
Deze, ook gediplomeerd opzichter van den Waterstaat, trad daar aanvan-
1) David Bolier Gz. werd in 1880 lid van de Prov. Staten; overleed 24 nov. 1888
te Scherpenissewas burgemeester van laatstgenoemde gemeente.
89