vorm. Voor de Zeeuw als dialectspreker is zulk een zinnetje een ondeel baar geheel: bïjjera. Alle onderdelen zijn a.h.w. in elkaar geschoven, het maakt de indruk één woord te zijn, het is één woord. Is er behoefte aan bijzondere nadruk op één bepaald onderdeel van zulk een zins geheel, dan zoekt de dialectspreker het niet in het van elkaar afzetten der woorden, dus in duidelijker articulatie der onderdelen. Met behoud van de nauwe binding past hij rekking toe van het woord waar het op aan komt. Inplaats van: istera: is het er al?, wordt het: isteraol: is het er allemaal, is alles er? Op de bandopname uit Aagtekerke komt bv. het zinnetje voor Noe è'k 't aol ezie:: nu heb ik het allemaal, nu heb ik alles gezien. Heel wat anders dus dan: noe ek 't a ezie:. Reeds in deze enkele voorbeelden er volgen nog vele andere -kan dit worden vastgesteld: binnen de zinseenheid als levend organisme is de woordbehandeling zéér vrij, de woordvervormingen zijn talloos. Behalve de reeds geconstateerde verkorting of afkapping enerzijds, de rekking anderzijds, zullen we bij deze gedaanteverwisselingen naklank en tussenklank ontmoeten, verzachting en verscherping van medeklinkers, bijvoeging van steunletters, om van tussenwerpsels niet te spreken. Al deze middelen dragen bij tot wat men de fysieke binding van de zin zou kunnen noemen. Waarbij echter veranderingen, afhankelijk van de behoefte van het ogenblik, dus de emotionele factor, mede hun invloed doen gelden. Dat tenslotte de toonhoogte, de intonatie, veel wisselender is dan bij meer gearticuleerd spreken, is duidelijk. Een wat langer fragment uit de Aagtekerkse opname kan dit illustre ren. Het gaat over een dorpsgenoot uit de jonge jaren van de spreker, een blinde, die zó handig was, dat een buitenstaander niet geloven kon, dat hij werkelijk niets zag. Onder deze ongelovigen is een Westkappelaar. Onze zegsman geeft het gesprek tussen hem en de blinde aldus weer: De Westkappelaar: Noe è'k 't aol ezie:, d'n 'êêlen dag. 't Kan niet weze, dat jie blind bin, jie zie:t (zeer lang aangehouden en hoger geïntoneerd) Waarop het verontwaardigd protest van de blinde: 't Is gin waere, (even nadrukkelijke uithaal), 'k zie: totaol niks! De Westkappelaar (overtuigd dat hij mis zal slaan) Gé-me-dan-mè- n-klap-vö-m' n-mieter (snel en staccato). De blinde: Dè! (even kort en raak als de klap). Men ziet, wat hier door wijziging van woordvorm en toonhoogte bereikt wordt voor zinsrythme en zinsmelodie, in nauw verband met de emotionele inhoud van het gesprek. Hoewel verkorting en afkapping wel degelijk tot verhoging van de nadruk kunnen dienen we zien het aan dè! dat de klap vergezelt worden deze in de eerste plaats bij woorden in half-betoonde positie 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 110