Niet slechts verschilt het Zeeuws der eilanden aanmerkelijk van dat van Zeeuws-Vlaanderen en het Land van Axel1), maar over het gehele Zeeuwse taalgebied verschilt het idioom van eiland tot eiland, van streek tot streek, soms van dorp tot dorp. Het karakter van „eilandenrijk" dat Zeeland inclusief een groot deel van Zeeuws-Vlaanderen eeuwenlang heeft hezeten, ligt hieraan ten grondslag. Waarbij ook de isolerende werking van talrijke inhammen en kreken binnen het bestek van eiland of streek en de slechte staat der wegen niet mag worden vergeten. Daar naast hebben velerlei historische factoren hun rol gespeeld. Zelfs maar bij benadering de talloze variaties aan te geven is ondoenlijk. Ik zal mij hieronder beperken tot het aanwijzen, aan de hand van de bandopnamen, van enkele opvallende karaktertrekken. Eerst echter ter oriëntatie in grote trekken iets over het Zeeuwse klankschema, waarop de verschillende locale idiomen teruggaan. Praktisch kan men het best uitgaan van een vergelijking met het Algemeen Beschaafd dus van het Nederlandse klankschema met: le de open klanken a, i, 2e de gedekte (onvolkomen) klanken a, 1, 6, (en stomme e)3e de zgn. tweeklanken au (ou), ei, ui, oe, eu, (waarvan de laatste twee feitelijk éénklanken zijn). Vergelijken we hiermee het Zeeuwse klank systeem, dan zien we een veel gevariëerder beeld, zoals dit bij elke streek taal het geval is, daar immers de dialecten tal van oude klanken voortleven, die in het Algemeen Beschaafd verdwenen zijn. Wat dan het Zeeuws betreft: ten eerste is bovengenoemd klankenschema zij het min of meer locaal gekleurd, in zijn geheel daarin aanwezig. Maar daarenboven vindt men daarin naast kort-heldere i-klank (ned. ij, kie ken—kijken; h'e/ lijf) lange, resp. gerekte ie:-klank (kie:ken kuiken, Zze.-/ lief, aardig): naast korte oe-klank (koeke; moeten), een lange, resp. gerekte moe:dzoe:te). Bij het Nederlandse schema van tweeklanken moeten voor het Zeeuws gevoegd worden: tweeklank -ee (geschreven zêê; dêêg; schrêêuwen, en tweeklank-oo (66, oa)dood, grdós boam, oage oog), boag (=ruw, onstuimig, boag wêêr: Sch.-D.).2) Even dient nog dit te worden aangetekendkort-heldere ü-klank, die in het nederlands plaats heeft gemaakt voor ui-klank, is in Zeeuws dialect in stand gebleven: buten; tuun; puut; (kikker) enz., enz. Er bestaat intussen 1) De taal van Land van Hulst en de grensstreek blijven, als niet Zeeuws, buiten beschouwing. 1) Naast de hier aangeduide hoofdindeling: 1. dó: aan het woordeind en vóór dentaal; 2. oa: vóór labiaal en gutteraal, komen plaatselijk varianten voor. Verg. Z. Wdbk., Inleiding kaart IX en X en aanvullende opmerkingen p. 629. 101

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 115