ook in Zeeuws dialect een ui-klank (verg. kui'ren; puie; lui (=pares- seux). Deze verschijnt nooit als u, maar heeft als locale wisselklank eu. Eén zeer opvallende zeeuwse klank bleef tot nu toe ongenoemd: de lange èè- (plaatselijk ook êê-) achtige klank, die overal op de zeeuwse eilanden de nederlandse a vertegenwoordigt: schaep; maeken; stae(n)de zêêuuise taele is de móóiste van aollemaele. In het algemeen doet deze klank het meest denken aan lang angehouden van pet, op Z. Beveland echter klinkt hij bijna overal als verlengde i van pit, behalve voor r. Dat in Zeeuws-Vlaanderen min of meer zware ao-klank in bovenaangeduide ge vallen domineert, is bekend genoeg. Vóór r vertegenwoordigt in bepaalde woorden ook daar èè-klank nederlands open a, bijvoorbeeld pèèrd; stèêrt; wèèrd (bv. nw.). Hoe sumier ook, het bovenstaande zal voldoende zijn ten bewijze dat bij dit meer gevarieerde klankschema gelegenheid te over geboden wordt tot klankwisseling en klankmelodie, vooral als men bedenkt, dat de Zeeuw naar gelang hetzij van de emotionele behoefte van het ogenblik, hetzij naar die van het locale idioom, met de gegeven klanken zich veel vrij heden veroorlooft. Gewezen zij bijvoorbeeld op de neiging tot rekking van gedekte klanken op Walcheren, tegenover de neiging tot verkorting en verdoffing van heldere klanken op Zuid-Beveland, o.m. bij verkleinings vormen en in de vervoeging. LOCALE IDIOMEN. Wat deze locale idiomen betreft, ik zal tot slot aan de hand van de bandopnamen enkele daarvan wat nader trachten te bepalen en kies daartoe fragmenten uit: le Walcheren (Zoutelande)2e West-Zuid-Be veland ('s Heer Arendskerke)3e Noord-Beveland (Colijnsplaat)4e Oost-Zuid-Beveland (Kruiningen) in gesprek met Maartensdijk; en ten slotte West-Zeeuws-Vlaanderen (Breskens, Groede). Onderlinge verschil len komen hierbij vanzelf aan het licht. Zoutelande. De landarbeider vertelt over zijn jeugd, toen hij koeien- wachter was... dan brochte ze die bie de koetëwachters, 'n daartig koe:en of sd, dè mocht-óns dan vó zurreg'-é. Om alf (11) u:ren, dan kwae:me die vroutwen om die koeten te matleken. As 't matnsen waere, die-a wa vor-'n ander overao, vdr-'n koe tëwachter dan, dan brochte ze van die ovenkoeken mee, van die opblaetzers. Die waetre zdmè op de stêênen gebakke in d'n oven, 'dó (r)Die waere zo lakker! (In de na middag werden de koeien de kant van Wèschappel opgedreven), toet vietr utre, en dan mochte- (moesten) me wï trugkomme. En dan kwaetme de 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 116