de oudste dochter was, was haar echtgenoot nog altijd leenheer van hem of haar, die heerste over Holland, Zeeland en Friesland. Eduard daarentegen beschouwde Holland en Zeeland niet als leen maar als eigen goed, dat onder de erfgenamen moest worden verdeeld en maakte voor zijn vrouw aanspraak op Zeeland41). Reeds op 20 oktober 1345 droeg hij aan Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, evenals aan Jan Leevedale, William Stury en Ivon Clinton op, de rechten, rechtspraak en bezittingen van Philippa in Zeeland te verdedigen en te bewaren42). Reeds de dag daarop werden Jan Leevedale en Ivon Clinton naar de Nederlanden gestuurd om te gaan onderhandelen43). Op de heer van Beaumont echter bleek Eduard niet te kunnen rekenendeze ging namelijk vermoeden dat de Engelse koning eventueel van Zeeland uit zowel Brabant als Vlaanderen vaster in zijn greep kon houden44). Aan een nieuwe op 27 december 1345 benoemde commissie, bestaande uit Otto van Cuyck, Rogier de Beauchamps, Jan Leevedale, William Stury, Ivon Clinton en Wolfert Gistelle, werd door Eduard opgedragen niet alleen Philippa's rechten hoewel ditmaal zowel in Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland te verdedigen en te handhaven, maar zelfs om directe onder handelingen met de andere erfgename(n) te openen43). Ook deze com missie bleek geen succes, omdat Otto van Cuyck als kanselier van Brabant tegelijkertijd betrokken was in onderhandelingen tussen zijn hertog en Frankrijk 46). Ondertussen richtten een aantal edelen uit Henegouwen, waaronder waarschijnlijk ook de heer van Beaumont, omstreeks december 1345 een memorandum aan Margareta, die toentertijd in Beieren vertoefde47). Hierin werd haar verzocht, zo spoedig mogelijk naar Henegouwen te komen, temeer daar de edelen van de vier landen, t.w. Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen, daags na het feest van Maria Lichtmis 3 februari 1346) gezamenlijk zouden beraadslagen over de opvolging. Verder werd vermeld dat de adel niet wist, wie hij moest dienen en dat er schikkingen zouden moeten getroffen worden voor de zeer grote 41) Zie Niermeyer in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden. III (1951). p.92. 42) Rymer, II. p. 187; Van Mieris. Groot Charterboek. II. p. 700. De aanspraken van Eduard zijn bijzonder vaag geformuleerd: „...ex donatione, seu concessione, recolendae memoriae, Gullielmi, comitis Hanoniae, patris dictae consortis nostrae, vel alias quocumque titulo pertinentium". 43) Mirot et Deprez, a.w. p. 568, nr. CXII. 44) Lucas, a.w. p. 536. 45) Rymer. II. p. 190; Van Mieris.II. p. 701. 46) Lucas, a.w. p. 536. 47) Devillers. Cartulaire. I. p. 254 vlg. 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 125