schulden, die graaf Willem IV had achtergelaten. De vrees werd uitge sproken dat Eduard, gezien zijn grote oorlogsvoorbereidingen, naar deze landen kon komen en dat men zich noodgedwongen aan hem zou moeten overgeven48). Tussen de Hollandse en de Zeeuwse adel zou blijkens dat memorandum tweedracht bestaan, terwijl er met name in Zieriksee en Dordrecht onrust heerste49). Uit diezelfde tijd stamt een anonieme brief, gericht aan keizer Lodewijk, die eveneens een waarschuwing inhield over Eduard's voorbereidingen; de Zeeuwen zouden zich bij een Engelse aanval niet tegen hem verdedi gen 50). Wellicht enige tijd later ontstond een Duits geschrift, dat zeer veel gelijkt op het eerder vermelde memorandum, maar op enkele punten afwijkingen vertoont51). Hierin wordt bijvoorbeeld het verzoek aan Margareta gedaan alleen naar Holland te komen, terwijl de bovengenoem- 48) Zie n. 47: „...et ke ossi li roys d'engletierre fait une grande assemblee des nefs et des gens d'armes dont il se doutent durement pour chou qu'il ne ont signeur ne dame ou pays a cui il se puissent retrare ne avoir confort, si ke ch'est a douter si medame ne vient temprement, et uns autres sires venist ou pays ki les vosist défendre et aidier, qu'il convenroit ke li pays se rendist a li par forche...". 49) Volgens mededelingen der resp. gemeentearchivarissen bevinden zich in de stedelijke archieven hierover geen gegevens. De heer P. van Beveren te Zierik see deed mij de suggestie aan de hand dat de onrust te Zieriksee en Dordrecht wellicht zou zijn voortgekomen uit de gemeenschappelijke stedenlening van 21 juni 1345 aan Willem IV, welke lening wellicht door de afsterving van het Henegouwse huis niet of niet volledig zou worden terugbetaald. Dezelfde suggestie opperde ook Kerling, a.w. p. 23. Voor de lening werden door de graaf aan de geldschieters, t.w. Dordrecht, Zieriksee, Middelburg, Delft, Leiden en Haarlem, wat zijn bezittingen in Zeeland betrof, verbonden o.a. de tol van Iersekeroord, het geleide op de Honte en het veer tussen Borsele en Beveland. Zie Van Mieris. Charterbooek. II. p. 691, en W. S. Unger. De tol van Iersekeroord. (R.G.P. KI. serie nr. 29. 1939). p. 3, nr. 4. Eveneens in juni verbonden de bovengenoemde steden zich om elkaar te helpen schadeloos te blijven van de borgtocht, ten behoeve van de graaf aangegaan in verband met de geldlening. Zie Van Mieris. II. p. 693. 50) L. Ph. C. van den Bergh. Gedenkstukken tot opheldering der Nederlandsche Geschiedenis. I. p. 160 vlg. nr. LXXXIV- „...nam rex Angliae preparat et preparavit se cum multitudine classium, ut dicitur, ad Zelandiam occupandam, nisi qua glacies et frigus impediunt eum, nescitur tarnen quamdiu: Zelandigene vere gens est mirabilis et capitosa valde, affirmat eciam quod nolit se defendere a rege Anglie, quia domino caret; libenter eciam gaudet in novatati- bus etc...". 51) Vermeld in een brief van Mr. van Wijn aan J. C. de Jonge. Laatstgenoemde nam de tekst over in zijn Verhandeling over den oorsprong der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. (1817). p. XXIII vlg. 112

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 126