met uitzondering van een gedeelte -meestal één zevende dat hij voor de ambachtsheer moest indijken. De ambachtsheer had dus behalve zijn heerlijkheidsrechten ook uitgestrekte eigendommen in de nieuwe polder. Deze eigendommen waren vrij van dijklasten en men noemde deze gronden vronen of vrijlanden. Nog heden bestaan deze vroongronden. Een bijzonderheid bij de Zeeuwse ambachten is nog dat als regel een polder, die weer onder water loopt, aan de ambachtsheer vervalt wanneer niet binnen tien jaar de eigenaren begonnen zijn de polder opnieuw te bedijken. Het Hof 's Gravenhage bekrachtigt in 1881 1 het vonnis van de Rechtbank te Middelburg2) dat bepaalt dat de ambachtsheer eigenaar is van ondergelopen land dat tot het gebied van de heerlijkheid behoort. De Hoge Raad is dezelfde mening toegedaan 3). In Holland vervielen deze verdronken polders als verlaten gronden aan de grafelijkheid. Ook in Zeeland vervielen verlaten gronden aan de grafelijkheid, doch als zodanig werden in Zeeland verdronken gronden niet beschouwd. Canter de Munck 4en Beekman 5) verklaren dit uit de twee soorten eigendom van de grond die hier zou hebben bestaan. En wel de erve, dat is het vruchtdragend gedeelte van de grond (de superficie), en de ondergrond. De eerste kon wel worden verkocht, afge scheiden van het ambacht, maar de tweede bleef aan de heer. Wanneer nu de polder onder water liep verviel wel de erve maar niet de onder grond. Van verlaten gronden kon men dan ook niet spreken. In de jurisprudentie zijn de begrippen „superficiaire eigendom" en „eigendom van de ondergrond" aangenomen in een arrest van het Hof 's Graven hage van 1919 6). Niet alleen vanwege dit recht van de ambachtsheer, maar vooral omdat de Zeeuwse heerlijkheden direct na de bedijking zijn ontstaan en alle mogelijke ambachtsgevolgen nog met het recht van jurisdictie in leen konden worden gegeven hetgeen elders niet steeds mogelijk was omdat verschillende rechten al eerder waren uitgegeven waren de Zeeuwse lenen van een ander soort en voordeliger dan de Hollandse lenen. Ge woonlijk werden dan ook de grootste gunstelingen van de graaf met deze Zeeuwse lenen begiftigd. Wanneer de graaf buiten Zeeland land onder gunstige voorwaarden te bedijken wilde uitgeven dan deed hij dit onder „Zeeuwse Rechten" of „Zeeuwse Keure". 1) Jurisprudentie, no. 6. 2) idem, no. 25. 3) idem, no. 7. 4) p. 17. 5) p. 28. 6) Jurisprudentie, no. 21. 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 21