Zuid-Hollandse stromen als ambachtsgevolg niet onbekend zijn". En bij Geerts 1eveneens zonder bewijsvoering: „de mogelijkheid zou kunnen bestaan, dat iemand een zakelijk recht heeft krachtens hetwelk hem alle grond die ooit op een bepaalde plaats zal aanwassen, toebehoort, afge scheiden van de eigendom van de grond. Dit recht, ontstaan als een rechtstreeks van de landsheer verkregen recht, als een onderdeel van zijn buitendijks regaal, bestaat in ons land echter alleen in Zeeland en Zuid-Holland." Tenslotte meen ik dat ook de jurisprudentie aanleiding geeft een af zonderlijk recht van aanwas, onafhankelijk van de oevereigendom, te veronderstellen. De Rechtbank te Middelburg behandelde op 25 februari 1880 de volgende zaak -Ambachlsgerechtigden hadden een stuk schor- grond (dus buitendijkse grond) verkocht met alle rechten die zij als eigenaren hadden. Nu aan deze verkochte schorgrond een stuk land aan wies, deed de koper hierop zijn rechten gelden. De Rechtbank droeg nader bewijs op om te onderzoeken of het de bedoeling van de verkopers was geweest dit ambachtsheerlijk recht van aanwas mede over te dragen. De aanwas werd dus niet aan de koper, als eigenaar van de schorgrond, krachtens natrekking toegekend, hoewel deze bij de koop alle rechten had gekregen die de vorige eigenaren als zodanig hadden. De Rechtbank beschouwde dus het recht van aanwas hier als een afzonderlijk recht dat geen verband hield met de eigendom van de grond. Wat het oude recht betreft meen ik hiermee voldoende te hebben aan getoond dat de ambachtsheren in Zeeland een recht van aanwas hadden als een afgeleid regaal. Het was een recht dat de ambachtsheer als een afzonderlijk recht toekwam onafhankelijk van de oevereigendom. 2. De gevolgen van de Franse, wetgeving Ten aanzien van het ambachtsheerlijke recht van aanwas geldt dat het, al of niet afgeschaft in 1798, hersteld of liever behouden is door het Souverein Besluit van 1814 3). Dat de wetgever ook in 1806 het ambachts heerlijk recht van aanwas als een afzonderlijk recht beschouwde, blijkt uit een ontwerp-wet van 1806 4). Dit ontwerp handelt over de heerlijke rechten en art. 36 geeft aan de eigenaren van heerlijkheden het recht van aanwas terug, ook als zij geen grondeigenaren zijn. Gewoonlijk zal dit 1) p. 24. 2) Jurisprudentie, no. 25. 3) Jurisprudentie, no. 7. 4) De Blécourt. Heerlijkheden enz. T. v. R. II, p. 79. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 36