recht niet van toepassing is op de „lais et relais de la mer". Hier komen de aanwassen toe aan de staat of aan hem die krachtens titel dit recht had verkregen. De ambachtsheer heeft dit recht dus onafhankelijk van de oevereigendom, een conclusie die wij ook al getrokken hadden in III. 1. Het buitendijks regaal zoals wij dit kenden sedert de graventijd is dus in zijn volle omvang gehandhaafd. Voor Holland en Zeeland viel dit geheel in de historische lijn. De Code Napoléon en het decreet van 1811 hebben tal van moeilijkhe den veroorzaakt. Van groot belang was nu immers om te weten of art. 556 dan wel art. 557 C. N. van toepassing was op de gronden die men bezat langs de bovenloop van de grote rivieren. Waar had nog de oevereigenaar krachtens art. 556 recht van aanwas en waar begonnen de „lais et relais de la mer", die aan de staat toekwamen of aan zijn rechtsopvolger. 3. De rechtstoestand na de invoering van het Burgerlijk Wetboek Tijdens de eerste jaren van het Koninkrijk der Nederlanden werd ten aanzien van het recht van aanwas de toestand gehandhaafd zoals die door de Code Napoléon was gevestigd en aan het slot van III. 2 is om schreven. In het ontwerp-1820 werden de rechten van het domein op duidelijke wijze geregeld in een artikel dat zeer veel leek op art. 538 C. N. Hierin komen ook weer voor „de aanwassen, gorsingen en schorren door de zee aan de stranden en monden der rivieren aangespoeld". Aan het slot van dit artikel is vermeld dat verkregen rechten door titel of bezit zouden worden geëerbiedigd. Bij de discussies in de Staten-Generaal over dit onderwerp bleek dat verschillende leden de oude toestand hersteld wilden zien die door art. 557 C. N. ongedaan was gemaakt. Het recht van aanwas aan de kust wilde men dus weer in het leven roepen daar waar dit vroeger bestaan had (aan de Waddenkust). Weliswaar bereikte het ontwerp-1820 ongewijzigd het Staatsblad maar de tegenstanders waren niet tevreden. Toen in 1832 dan ook een wijzigingsontwerp in behandeling kwam bleken uit het bewuste artikel „de aanwassen, gorsingen en schorren" te zijn verdwenen; een artikel was ontstaan gelijkluidend aan het tegenwoordige art. 577 B. W. Wij laten hieronder de drie artikelen van het B. W. volgen, die voor ons onderwerp van belang zijn. Art. 577Insgelijks behooren aan den staat de wegen en straten, welke te zijnen last zijn, de stranden der zee, de bevaarbare en vlotbare stroomen en rivieren met hunne oevers, de groote en kleine eilanden en de platen welke in die wateren opkomen, gelijk ook de havens en reeden; onver- 25

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 39