maken tegen deze toedeling van poldergrond in plaats van zeedijken; het netto rendement van de poldergrond zal vrijwel steeds hoger zijn dan dat van de zeedijken. Overigens kan ik geen argument noemen waaruit zou moeten blijken dat de eigendom van de zeedijk voor de ambachtsheer van overwegend belang is. Hoogstens heeft het in eigendom hebben van de zeedijk voor de ambachtsheer een ideële waarde. Ik heb dan ook de indruk dat bij de toedeling van het herverkavelingsblok Schouwen-Duiveland aan de wens van het waterschap tegemoet zal worden gekomen. Ik ben mij er van bewust dat een toedeling van poldergrond in plaats van dijken tegen de zin van de eigenaar alleen mogelijk is in de herverkavelingsgebieden. In de ruilverkaveling zou dit alleen mogelijk zijn met medewerking van de eigenaar van de dijk. Art. 14 van de ruilverkavelingswet 1954 bepaalt immers dat aan iedere eigenaar onroerend goed van gelijke hoedanigheid moet worden toegedeeld en dat dit bij voorkeur geheel of gedeeltelijk moet bestaan uit het onroerend goed dat in de ruilverkaveling is inge bracht. De herverkavelingswet kent dit artikel echter niet. Thans zal worden nagegaan wat er in het plan van toedeling dient te worden opgenomen ten aanzien van het ambachtsheerlijk recht van aan was. Voorzover binnen de blokgrens geen gronden kunnen aanwassen lijkt het mij niet nodig omtrent dit recht iets op te nemen in het plan van toedeling. Het ambachtsheerlijk recht van aanwas blijft immers als een recht op alle nieuwe gronden bestaan voor het gebied dat buiten het blok ligt. Het plan van toedeling heeft hierop geen enkele invloed. Wanneer schorren buitendijks gelegen gronden die boven gemiddeld hoog water uitsteken: reeds aangewassen gronden dus in het blok zijn opgenomen dan is het gewenst deze schorren weer toe te delen aan degene die deze gronden inbracht. Schorren vertgenwoordigen namelijk vaak een aan zienlijke waarde in verband met de aanwezige grondspecie. De mogelijkheid bestaat ook dat de blokgrens zodanig is gekozen dat binnen het blok nog gronden kunnen aanwassen. In de herverkaveling Schouwen-Duiveland deed men bijvoorbeeld de volgende ervaring op ten aanzien van het heerlijk recht van aanwas. Nadat de zeedijken na de ramp van 1953 zo goed mogelijk hersteld waren, werd een begin gemaakt met de verzwaring van zeedijken, daar waar dit nodig werd geoordeeld. Bij de Noord-Oost kust van het eiland drong een inham van gemiddeld 400 m breedte ongeveer 2,5 km diep het eiland in: het zogenaamde Dijkwater. Het verzwaren van de 7 km buitendijk, die dit Dijkwater van de polder scheidde, bleek minder aantrekkelijk dan het afsluiten van deze inham door middel van een nieuwe dijk van 1 km lengte. Dit laatste 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 53