humor, dat het leven zoveel dragelijker maakt. Hij neemt geen afstand tot
zichzelf. Het is natuurlijk onbillijk om in dit verband Montaigne te noe
men, maar deze spreekt van zijn eigen autobiografisch werk als van een
„subject si frivole et si vain". Iets daarvan hadden wij het werk van
Hollestelle toegewenst.
Uit bepaalde gedeelten van zijn Levensboek spreekt een rancune tegen
wetenschappelijk gevormde mensen. Het betreft de kritiek op zijn werk,
dat te onderscheiden is in poldergeschiedenis, de geschiedenis van Tholen
en zijn onderzoekingen op het gebied van het oude muntstelsel. In het
Archief van het Zeeuwsch Genootschap van 1879 en 1880 verschenen
resp. een poldergeschiedenis van het eiland Tholen en een beschrijving
van het in de 16e eeuw overstroomde Noord-Beveland (dl. IV, 2e st. en
dl. V, le St.). In 1907 verscheen „De Honte en het eiland Borssele". Zijn
„Geschiedkundige beschrijving van Tholen en omstreken" zag in 1897
het licht. In de jaren is hij ook bezig zijn gegevens op het gebied van het
oude muntstelsel te publiceren. „Het Schild en daarmede in verband
staande Pondenstelsels" is een werk van 1892, waarvan in 1896 een om
werking verscheen onder de titel: „De drie merkwaardige Schellingen,
het Schild, het Lam en de Gulden van Gewicht", voortgezet in 1899, 1902
en 1905. Hollestelle veronderstelt dat na het overlijden van J. W. Stepha-
nik op 21 april 1904 de redactie van het Tijdschrift voor Munt- en Pen
ningkunde voortzetting van zijn werk op dit gebied in de weg heeft
gestaan. De reden? „Van den gewezen of ongeschoolden werkman" kon
in deze niet veel worden verwacht, zegt hijzelf. Maar in 1904, 1905 en
1909 werden nog bijdragen van zijn hand in dit tijdschrift opgenomen.
Aangezien wij niet competent zijn zijn werk op het gebied van het
muntstelsel te beoordelen, hebben wij een deskundige om zijn mening
gevraagd. Zijn oordeel was niet gunstig. Het met veel vlijt bijeengezochte
materiaal werd in een keurslijf van een vooropgezet schema geperst,
waarbij elke historische ontwikkeling uit het oog is verloren. 1). Ten
onrechte heeft Hollestelle zijn schreden gezet op een terrein dat bij uit
stek dat van specialisten is. Wanneer hij wegen zoekt om te worden belast
met het samenstellen van een overzicht van het oude munt- of ponden
wezen, wordt op zijn verzoek niet ingegaan „op grond van gemis aan eene
academische opleiding". Hij onderneemt dan geen verdere stappen meer
„in mijne eenvoud denkende, wat hangt er toch veel af van den tijd en de
omstandigheden, waarin en waaronder men leeft en werkt".
1) Wij danken dr. H. Enno van Gelder, directeur van het Koninklijk Kabinet van
munten, penningen en gesneden stenen, hartelijk voor zijn inlichtingen.
49