Kritiek is er geleverd op zijn boek: „De Honte en het eiland Borssele,
alsmede eene verhandeling over de heerlijkheden, ambachten of leenen in
Zeeland". Beekman is over dit werk allerminst enthousiast t). Integendeel:
het spijt hem, dat Hollestelle dit werk geschreven heeft. „Hij toch is de
schrijver van de uitstekende monographieën van het eiland Tolen, de stad
Tolen en het oude Noord-Beveland". Omdat waarheid en fantasie in dit
nieuwe werk echter dermate dooreengeweven zijn, kan het boek naar het
oordeel van Beekman slechts zeer voorzichtig worden gebruikt. Hollestelle
geeft in zijn werk nl. beschouwingen over naamkunde, leenstelsel en
ambachtsheerlijkheden, die kant noch wal raken. Was Beekman hem
misschien minder goed gezind, zoals Hollestelle veronderstelde? Wij gelo
ven van niet, maar ook hier begaf hij zich op een terrein dat voor een
ingewijde nog grote moeilijkheden geeft. Zijn Thoolse poldergeschiedenis
en zijn verhandeling over Noord-Beveland evenwel waren onderwerpen, die
hem door zijn ambt en kennis van de bodem vertrouwd waren. Hier heeft
hij pioniersarbeid verricht, waarvoor wij hem dankbaar moeten zijn. Nog
in 1919 verscheen een tweede druk aanmerkelijk uitgebreid van
zijn Thoolse poldergeschiedenis.
Merkwaardig is het dat Hollestelle in zijn Levensboek wel het lidmaat
schap van de Provinciale Staten noemt, maar niet dat hij voor de
antirevolutionairen zitting had. Het Christelijk-Historisch Nieuwsblad „De
Zeeuw" van 5 januari 1889 vermeldt, dat hij een man van beginselen is.
„Hij is antirevolutionair; tegen het drijven der schoolwetpartij; voor
rechtvaardige en billijke toepassing van 's lands algemeene wetten: voor
een zoo mogelijk zuinige huishouding onzer provincie; tegen elke onnoo-
dige inmenging der Ged. Staten in de zaken der gemeenten; voor een
eerlijker samenstelling der Eerste Kamer. Dat hij nu niet van uw of mijn
kerk is, dat mag geen reden zijn hem niet te stemmen. Het geldt hier niet
de keuze van een ouderling, maar van een lid der Provinciale Staten".
Aangezien hij D. Bolier als statenlid zou opvolgen, die men als water
bouwkundige qualificeerde, werd de nadruk gelegd op de hoedanigheden
van Hollestelle in dit vak (De Zeeuw van 19 jan. 1889). Toch zou men
hem, zijn Levensboek lezend, niet rekenen tot Kuyper's „kleine luyden",
althans niet tot deze geestesrichting. Ultimo september 1919 legde hij deze
functie neer evenals het wethouderschap van Tholen. Op 29 maart 1922
kwam, op bijna negentigjarige leeftijd, onverwacht nog het einde aan dit
zo werkzame leven.
1) Tijdschrift van het Kon. Ned. Aardr. Genootschap, 2e serie, dl XXV, 1908,
p. 901 e.v.
50