Colijnsplaat op 25 Juli 1760 geboren, is gehuwd geweest met Pieternella Willems Munter; mijne ouders waren Cornells Hollestelle, geboren 25 Januari 1798 en Hendrika de Kok. Mijn vader kon lezen noch schrijven. Hij had nooit ter school gegaan, want het gezin, waartoe hij behoorde was talrijk, arm en vroeg vaderloos. Mijn moeder, reeds op zevenjarigen leeftijd ook wees, verstond daarentegen de kunst van lezen wel. Toch was mijn vader inzake wetenschappelijke ontwikkeling geenszins een onver schillig wezen. Een stuk papier, waarop iets geschreven of gedrukt was, trok steeds zijne aandacht. Iets dergelijks vindende, borg hij dit op, om het 's avonds tehuis komende, mijne moeder te laten lezen of verklaren, 'k Heb tot mijn leedwezen mijn vader niet gekend, althans ik draag van hem geenerlei heugenis. Slechts ternauwernood twee jaren oud 1), kwam ik hem reeds te verliezen. Hij daalde op smartelijke wijze ten grave, mijne moeder met twee kinderen, onverzorgd achterlatende. Ongetwijfeld zou mijn vader mij niet hebben opgeleid tot eenig ambacht of beroep, maar ook voor den veldarbeid, waarmede ook hij zijn brood had zoeken te verdienen, hebben bestemd. Hij had stellig voor iets anders geen voldoend inzicht en was ook zelf voor iets anders niet in staat. Naar het zeggen van mijne moeder nam hij mij 's avonds uitrustende van zijn zware arbeid, dikwijls op zijne knieën; liefkoosde mij, hield zijn horloge voor mijn oor of hing zijn veldkruik kwansuis op mijn schouder en beloofde mij, dat een en ander voor mij zou wezen, zoodra ik groot zou geworden zijn. Waar de kruik gebleven is, is mij niet bekend; doch het mij reeds als kind toegedachte horloge moest door mijne moeder reeds te gelde worden gemaakt voor het bekostigen zijner begrafenis. Helaas, dat ik én die kruik én dat horloge, ook niet als reliquiën heb mogen bezitten. Menigwerf heb ik daaraan gedacht. Ja, op eenigszins gevorderden leeftijd van mijn kindsheid drukte dat alles, in eenzaamheid gezeten, nog niet zelden zwaar op mijn gemoed. Dan, alles is als een vluchtige schaduw voorbijgegaan. De voorgespiegelde erfenis, uitsluitend uit het opgenoemde bestaande, ging voor mij te loor, lang vóór ik eenig begrip of besef van erfenis verkregen had. Ook mijne moeder heeft in haar leven iets derge lijks te betreuren gehad. Altoos wist zij, in gepeins verdiept, den verkoop van „het goed" harer ter nauwernood gekende ouders nog te herinneren. Dikwijls sprak zij, onder aanhaling van hare vermaagschapping met de Lanooys over de glimmende gordijnroeden, over de gladde marmeren tafelbladen en over het mooie porselein, al hetwelk zij in hare kindsheid 1) Hij overleed te Colijnsplaat 18 december 1833. 54

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 68