Wij hadden op Zaterdagavond afgerekend. Het had lang geduurd, alvorens het geld, op de tafel uitgestort en naar de bepaalde eischen ver deeld, in ieders handen gekomen was. Maar tussehen elf en twaalf uur in den nacht geraakten wij klaar. Mijne zuster deed het door mij verdiende in een stevige beurs, bond het koord daarvan om mijn hals en hing het aldus verzekerde bedrag op mijn naakte borst. Daarna maakte ik mijne kleeren weder dicht, terwijl mij ondertusschen op het gemoed werd ge drukt, mij onderweg toch gestaag te vergewissen van mijn zoo gewaar- deerden schat. Ik stapte nu in het holle van den nacht moedig langs dijken en wegen huiswaarts, aanhoudend overleggende, hoe ik mijne Moeder met het verdiende verrassen zou. 't Was ongeveer drie uur in den ochtend, toen ik schier ongemerkt voor hare bedstede stond. Zij rees onmiddellijk overeind, mij als het ware overstelpende met vragen, die eindelijk ook doelden op mijne verdiensten. Over welk bedrag ik beschikte, deelde ik echter niet mede. Ik draaide in betrekking daartoe behendig om hare vragen heen, Ondertusschen had ik mijne beurs in een mijner zakken geledigd. Zij was uit het bed gestapt en had plaats genomen op de haardplaat, die ongeveer 0,25 M boven de vloering verheven lag. 'k Ging nu, doorpratende over de verrichte werkzaamheden, over het vroeg opstaan, over de vermoeienissen en over de verdiensten, nam ondertusschen een gulden in mijne hand en wierp dien in haar schoot. Deze handeling herhaalde ik langzaam aan tot het volle bedrag, al de 24 geldstukken, bij haar waren te recht gekomen. Nimmer vergeet ik haar verbazing over het aanhoudend toewerpen van dat geld aan den dag gelegd. Haar slaap was geheel geweken. Zij droeg den schat naar haar kabinetje en haar eerste gedachte was over het nu toch eens aankopen van enkele stoelen. Maar ook ik moest daarvan iets nemen. Ik was toch al zoo groot, 'k Zou nu reeds vaders horloge ontvangen en gedragen hebben. Wij waren niet uitgepraat. Allerlei voor stellen brachten wij ter tafel en beraadslaagden zelfs over het huren eener andere woning; 't was alsof wij waarlijk over schatten te beschikken hadden. [Volgt een moralistische beschouwing over het niet steeds oprechtelijk gewaardeerd hebben van de genoten zegen.] V. [Volgt een beschouwing over 's mensen natuur, die enerzijds aan veel hecht, anderzijds veelal hunkert naar verandering.] 't Was juist de huishuur, waarover vroeger zoo menig woord was 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 79