leeftijd. Doch ook op de dagschool verschenen 's winters leerlingen van dien leeftijd. De hoogste klasse was door dezulken gewoonlijk ganschelijk bezet. Ik was dus van November tot Maart, of gedurende vier maanden school jongen; van Maart tot November meer en meer volledig werkman. En om aan mijn voornemen steeds te kunnen voldoen, nam ik ernstige besluiten, 'k Zou alles doen, wat mogelijk was, om in den winter niet ten prooi te zijn van armoede en gebrek. Mijne moeder ging in de oogsttijd, als de omstandigheden het toelieten, rapen en de gerst- en tarwe-aren door haar bijeen gegaard, bleven voor de wintermaanden bestemd. Onze aardappelen verbouwde ik zelf na afloop van mijn dagtaak en het overschot van de wekelijks ook in de zomer in gelijke mate aangekochte olie werd in kruikjes bespaard. En met de gema len tarwe, de gepelde gerst, de geborgen aardappelen en de gespaarde olie, kon de winter met eene kleinigheid aan specie in de kas gerustelijk worden afgewacht. Maar de huishuur? Ja, deze, het viel niet weg te redeneeren, leverde voortdurend nog bezwaren op. Daarvoor alleen werd ook nog een aanzien lijk bedrag in de wintermaanden gevorderd. Dan, wij kwamen er. Mijne moeder werkte en sjouwde ook bij winter dag veel op de hofstede en genoot zij daarvoor al geen bepaald loon, zij had dan toch den kost, ontving wat overschot van spijs en ik verheugde mij in mijne vrijheid en in mijn verblijf, veeltijds ook op de dagschool. Die wijze van doen maakte dit tijdperk een der genoeglijkste van mijn gansche leven. Ik kon mij schikken naar de armoede; besefte dat ik vooruit ging in mijne onderzoekingen en er was voor mij destijds geen aangenamer gevoel dan te kunnen constateren, dat mijne kennis zich gaandeweg uitbreidde. 'k Heb met dat schoolgaan en met het daarmede gepaard gaande onderzoek toch heel wat geleerd. Ik trad in drukke dagen eindelijk ook zelf als hulp op. Mijn onderwijzer drong er ook op aan enkele uren van den dag te besteden aan taal. Hij verstrekte mij daarvoor de noodige boeken, liet mij ook kennis maken met vele andere geschriften. Bij de loting voor de nationale militie had ik een dienstplichting nummer getrokken, maar ik had mij aangemeld als kostwinnaar. Daardoor bleef ik vrij van dienst, doch gedurende vijf achtereenvolgende jaren moest ik naar Middelburg, om met getuigen te bevestigen, dat wij werke lijk in eigen behoeften hadden voorzien. In 1852 had een van die getuigen, een goede kennis van den Chef van het bureau van den Hoofd-Ingenieur van de Rijkswaterstaat, de goedheid 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 84