oorlogen, de verdwazingen der menschen, waaromtrent men nog enkele bijzonderheden te hooren of te vernemen kreeg. Zoo dan ging mijn jeugdig leven met arbeid en oefening door tot in 1854, toen daarin, zeer onverwachts, eene groote verandering ontstond. De waarnemende hoofdonderwijzer, M. Stroes, stelde mij voor examen te doen voor onderwijzer. Hij meende dat ik door geregelde voortzetting van mijne reeds gemaakte vorderingen wel den 4den en 3den onderwijzers rang tegelijk zou kunnen halen, 'k Hield dan op werkman te zijnkon dan zonder vertraging blijven doorleeren en na slechts weinig overleg te hebben gepleegd, besloot ik maar terstond daartoe, zonder te bedenken, wat mij door zoodanige verandering op dien leeftijd te wachten stond. Aanleiding tot dit voorstel lag hoofdzakelijk in het plaats gehad hebbend overlijden van den Hoofdonderwijzer in September 1853. Deze. zijnde in mijne kindsheid weieens boos op mij geweest bij mijn foutief lezen, was, voor zoover ik hem op meer gevorderden leeftijd had leeren beoordeelen, een eenvoudig en zedig man. een voorbeeld van ijverige plichtsbetrachting. De school werd tegen dien tijd, als naar gewoonte, druk bezocht: hulp was dringend noodig en ik had. daartoe aangezocht, deze reeds toegezegd. Het examen, door den waarnemend hoofdonderwijzer bedoeld, werd bepaald op 12 October 1854. Ik was vol ijver en ontving van hem op 26 September een getuigschrift, dat ik bij mij alstoen opgezonden verzoek tot toelating daartoe, heb overgelegd. Dit getuigschrift luidde als volgt: ..DE ONDERGETEKENDE VERKLAART MET VOLLE VRIJMOEDIG HEID. DAT A. HOLLESTELLE, SEDERT PRTMO 185.3 KWEFKFUING AAN DE OPENBARE SCHOOL DER GEMEENTE, BLIJKEN HEEFT GEGEVEN VAN ALLESZINS VOLDOENDEN AANLEG; TERWIJL HIJ VOORTS DOOR ZIJN MINZAMEN OMGANG MET DE SCHOOL JEUGD, DOOR ZIJN MEER DAN GEWONEN IJVER IN DE STUDIE EN DOOR ZIJN ZEDELIJK GEDRAG ZICH DE RUIMSTE AAN SPRAAK OP GUNSTIGE AANBEVELING HEEFT WAARDIG GE MAAKT". J. M. Stroes. Weldra volgde vergunning tot toelating. Maar hoe op dat examen te verschijnen? Ik kon toch, zooals ik mij dat destijds nog voorstelde, in mijn arbeidersplunje niet naar Middelburg? En hoe de kosten, aan die reis verbonden, bijeen te krijgen? Dan, dat alles kwam terecht. Toen de gewichtige dag er was, toog ik met geleend geld en met een geleend pak naar Zeelands hoofdstad. En ik was niet onvoorspoedig in mijne onder neming. Ik slaagde en dacht later dikwijls daarover na, voornamenlijk in 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 86